Zinne-beelden, oft Adams appel(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] 't Negende zinne-beeldt. Stemme: Omeen die ik bemin &c. SPitst u myn teere breyn wilt jets beraemen, Om d'onbeschaamde Hoer eens te beschaemen, Om d'opgepronkte zoch met geessel-woorden, Te straffen openbaar, Misschien noch off'et haar, Tot deughd en eerbaarheyt en boet becoorden, Hoe sou de vroome niet haer doen beschelden? Mits dat haer boelen self daar schand' af melden, En smaeden op haer ongeregelt leeven, Wat onbetaam'lijkheyt, Van vuyle dartelheyt, Dat zy met dees' of die al heeft bedreeven. Zy is een Basalisk, door flonk der oogen Zy is een helsch'Harpy, vol-list en loogen, Een Circe en een geyle Satirinne, Een mottich venus-kindt, (Veel lichter als de windt) En een Sodomitin in haere minne, Een valsche Crocodil is sy in't schreyen, En een Cirene door haar lieff'lijk vleyen, Een levend' Aas, een vuylnis-vat der fielen, Is dese Schorpioen, Wiens troetelend' gesoen, En bly omhelsen is een strik der Zielen. Zy is een loopse Teef voor alle boelen, Haar heete coorts' en is niet om te coelen, Haar asem is een pest voor snoode boeven, En haerelippen syn. Een doodelyk fenyn, En haere blyschap baart te swaar bedroeven, [pagina 37] [p. 37] Haar lodderlijke vreuchd veraart in Trueren, Haar Nectarlijke-wyn die salversueren, Haar soete drank verkeert in bitter drinken, En't leckerst' datse mint, Wert als een Coloquint, En haar Broodt-dronken dans verkeert in hinken. Haar zangh en haar ghespel verkeett in weenen. En haar verweende lach in klachlijk steenen, Haar frissche lijf sal levendigh vervuylen, Haer leden werden stram, Haar Beenen werden lam, En't gansche lichaam wert vol etter-buylen, Op't lest soo wert de Romp verrot inwendigh, Af-keerigh walgelijk meer als ellendigh, Van jeder-een versmaat verfoeyt verspoogen, (O jammerlijk verdriet!) Het gast-huys wil haar niet, Noch niemant wilde kreng in huys gedoogen. Dies gaers' op steegh en straat vol pijnnen swerven, En moet soo buyten't dak in kommer sterven Van tiene qualijk een die haer er bermen, Noch duchtmee grooter leydt; Dats, als haer Ziele scheyt, De goede Godt die niet en sal ontfermen. Vorige Volgende