Zinne-beelden, oft Adams appel(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] 'tVijfde zinne-beeldt. Stemme: Quand la bergere va aux Champs. DAt jeder-een besagh het sijnn In't Cristalijn, In 't Cristalijn van sijn gewist', En wou bemerken, Op al sijn werken Of wat hy is. Of eens met reeden over-woegh, En over-sloegh, Syn goedt, en quaet, sijn smaet, en eer, Verdeyldt in Schaalen, Het leet sou daalen, En weegen meer. Waar't dat den Spotter dit bedacht, Die nu belacht, Beschampt beschimpt een jeders doen, Sou dan verlaaten, Het smaadigh praaten, Is mijn vermoen. Die jeder af te schild'ren weet, Met klad' en kleedt, En bruykt de tong tot een pinceel, (Deur dart'le weelden,) Sal vaak uyt-beelden, Sijn eygen deel. Wie schamperlyk de tonge went, Sich selven schendt, En quetft sich door sijn eygen boogh, Soo dat na deesen, Syn spotsche weesen, Hem druypt in 't oogh. En het gebeurt sich in 't gemeen, Als sulken een, Deur ongeluk sich vindt benouwt, Dat al sijn zuchten, En ongenuchten, Werdt uyt-gejouwt. [pagina 21] [p. 21] Dat al sijn wee dat al sijn klaght, Werdt uyt-gelacht. Met deese trooft (in sijn verdrier,) Den Aep den Otter, De Spreeuw, de Spotter, Dat schaedt hem niet. Des is des Spotters ongeneucht, Eens anders vreuchdt, En jeder roept tot sijnder schandt, 't Is sijn belooning, Siet Spotters wooning, Is inden brandt, Die staagh op jeder feylde wat, Een dit of dat, En ellekx vonk uyt d'assche schier, Wist op te raeken, Moet nu sien blaeken, Sijn eygen vier. Noch Godt noch Mensch op deeser Aardt, En is hy waardt, Want niemandt hem gedulden kan, 't Is al te snoode, Verhaet van Gode, En alle-man, Dat jeder een besagh het sijnn' In 't Cristalijn, In 't Cristalijn van sijn gewiss', En wou bemerken, Op al sijn werken, Of wat hy is. Vorige Volgende