Gespanjoliseerde harten, waar tegen sy (schand's wegen) yets mosten kanten, als 't bleek: teelden met pijn een vreemt Mis-schepsel, het schoon van lelijkheyt: half Uyl, half Esel, Genaamt na fynne botte Ouders Weder-botten, singht als sijnnen Broeder Koekoek, is die in alles gelijk, uyt-genomen, dat dit met mynne vederen pronkt, soo ist inder daat, haar leste broddery is 't oude en't selfde, alleenlyk dat dit wat anders is deur-spekt met mijn eygen Kaats-spels reden, des zijn hare beyde (alleens luydende) Boecxkens boven de waardye ghenoechsaam met het eene voorsz. Kaats-spel wederleyt: d'onnosele vroeters en kennen Rosen noch Peirlen, verstaan haar best op gegeten Appelen, als Francois Bruynninkx, doch haar en is niet meer gegeven, d'arme halsen doen haar uytterste, 'tontbreekt haar an de macht, niet an de wil, als het dede
Mancke-poot, of Lammert Janssen
Kreech de grillen en wou danssen,
Hompel pompel ging den bloet,
Want hy sprong op Esschen krucken,
Doe 't hem nu niet wel wou lucken
Riep hy mannen 't hart is goet.
Even soo ging 't swacke Joris,
Doe hy vocht met stoute Floris,
Joris raakten onder voet,
En hy kreech wat om sijn oren,
Noch soo liet hem Joris horen,
Mannen riep hy 't hart is goet.
Lenaart tegen alle hopen,
Wou sijn kintje leren lopen,
Lenaart hadde goeden moet,
En het Kint had' maar een beentje,