| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
Waarin inspecteur Punt de hulp inroept van de Zwitser sche politie en brigadier Kwadraat 'n pot jam over z'n pantalon krijgt.
Inspecteur Punt was met 'n koene duik over de rand van de bergkam naar beneden gekomen aan de kant van 't meer van Brienz. 'n Beetje gevaarlijk was die manoeuvre wel. Iemand die daarboven op de berg staat, ziet over dag wel 't meer, maar van de hellingen naar beneden ziet ie niet veel. Nu was 't avond en rolde de neveldeken, die Jan Drie daar boven 'n kort poosje later zoo vreezen zou, z'n bolle pruiken langs de bergkanten omhoog. Doch inspecteur Punt moest z'n plicht doen en dan komt 'n beetje gevaar er minder op aan. In 'n ommezien dook dan ook de aeroplaan in de wolk onder en inspecteur Punt zag niets meer en van z'n eigen vlieger slechts 't gedeelte dat vlak bij 'm was. Met 'n slakkegangetje van nog geen vijftig kilometer in 't uur, (in 2010 'n soort sukkeldrafje alleen in gebruik bij bangachtige ouwe juffrouwen) vloog inspecteur Punt langzaam omlaag en de ongeveer zeven kilometers die hij af te leggen had van de 2000 meter hooge plek op de Laucherhorn waar
| |
| |
hij Spits had achtergelaten bij de dame met het blonde haar, tot aan Interlaken, dat zoowat 600 meters boven de zeespiegel ligt, zou hij op deze wijze binnen de tien minuten afgelegd hebben. Doch inspecteur Punt was 'n zeer voorzichtig man. Hij wilde zich niet roekeloos blootstellen aan gevaar en daarom maakte hij toen hij eenmaal goed en wel midden in de wolk zat, zijn daling zoo weinig steil als maar mogelijk was. Oppassen was evenwel de boodschap, want als hij te ver vloog liep hij kans aan de overkant tegen de Beatenberg aan te botsen. Gelukkig was de wolk niet erg dik en kwam de vlieger er zonder averij door. Nu keek hij naar de lichten van Interlaken en zag ze ver onder zich aan z'n rechterkant. Hij was dus voorbij gevlogen en moest terug. Dat was echter 'n kleinigheid nu hij zien kon, waar hij heen moest en 'n kwartier nadat hij de berg verlaten had, zwierde hij boven Interlaken in 'n kring rond om te zoeken naar 't politiebureau. Dat vond hij echter gemakkelijk genoeg, want in duidelijke electrische lichtletters stond 't woord ‘Polizeiamt’ boven op 't dak en daaronder voor de vreemdelingen nog eens in de wereldtaal. 'n Oogenblik later kwam Inspecteur Punt dan ook netjes neer vlak bij den dienstdoenden politieman en deze wees hem beleefd de weg naar het bureau van den inspecteur der Interlakensche luchtpolitie. Deze heer ontving z'n ambtgenoot uit Holland zeer vriendelijk en inspecteur Punt deelde hem in 'n paar woorden de reden van z'n late bezoek mee.
‘Tja...’ zei de Zwitser, ‘dat is zeker 'n interessant geval Herr Inspector, maar er zal niet veel
| |
| |
kans op zijn die dievegge dadelijk in arrest te nemen, vanwege de nevels....’
‘Kom... ik ben er toch óók wel doorgekomen.’
‘Best mogelijk Herr Inspector... maar 't gaat niet. 't Voorschrift luidt: geen luchtwachters noodeloos aan gevaar bloot te stellen.’
‘En als ze dan ontsnapt?’
‘Daar is ook niet veel kans op dunkt me, Herr Inspector! Die vrouw zit daarboven immers zonder vliegolie?’
‘Ja maar... er is bepaald wel 'n depôt daar ergens in de buurt.’
‘O ja... die zijn overal in de bergen... Maar dat kan zij in geen geval bereiken... Ze
| |
| |
kan de lichten niet zien... Deze nevel hangt minstens tot morgen negen uur om de bergen heen... Welke top was het?’
‘Ik weet niet hoe 't ding heet... maar 't ligt die kant op... Zuid-Oost van hier... op ongeveer zeven kilometer.’
‘Hoe hoog?’
‘Twee duizend ongeveer.’
‘Hm... dan moet 't in de buurt van de Scheinige Platten zijn... In ieder geval kunnen we niets doen vóór de nevel optrekt... Misschien zouden we als 't dag wordt en om u 'n plezier te doen wel van hier uit boven de nevel kunnen komen... en dan eens uitkijken Herr Inspector.’
‘Als er dan niets anders opzit m'nheer,’ zei inspecteur Punt 'n beetje uit z'n humeur... ‘dan wou ik wel graag even telefoneeren met 't Automatisch hôtel in Nordhausen.’
‘Nordhausen... Nordhausen... o... dat is in de buurt van De Harz, is 't niet?... Hm, ja... dat is lastig Herr Inspector... In die automatische hôtels is geen portier... Dat is bepaald 'n gebrek in die inrichtingen, maar...’
‘O, dat is niemendal. Mijn brigadier wacht daar op instructies. Ik heb 'n bericht voor hem achtergelaten. Hij zal dus wel bij de hoofdtelefoon zitten, of in ieder geval de hoofdtelefoon verbonden hebben met 't toestel in z'n kamer...’
‘U kan 't probeeren Herr Inspector... Hier heb u de spreekhoorn, U is met Nordhausen verbonden.’
Doch 't gaf niemendal. Inspecteur Punt kreeg
| |
| |
geen gehoor en gemelijk legde hij de hoorn op 't telefoontoestel.
‘Als ik u was Herr Inspector,’ zei de vriendelijke Zwitser, ‘ging ik maar zoolang op dat rustbed daar liggen. Als 't dag wordt wek ik u wel en als u soms wat eten wil, daar kan ik u ook aan helpen.’
‘Dank u vriendelijk,’ zei inspecteur Punt. ‘'k Heb vliegtabletten gegeten... Maar ik wil gaarne gebruik maken van uw vriendelijk aanbod om 'n uurtje of wat te gaan slapen... ik ben moe.’
‘Dat komt van 't vliegen Herr Inspector. Ik slaap ook 't beste als ik 'n uur of wat gevlogen heb... Nu wel te rusten.’
De Zwitsersche inspecteur ging aan z'n werk en de Hollandsche inspecteur viel op 't rustbed in slaap.
De reden waarom inspecteur Punt geen gehoor gekregen had aan de telefoon was eenvoudig genoeg: Brigadier Kwadraat sliep als 'n os en had dus van de heele tefefoon geen steek gehoord... Hij was 's avonds na 'n snelle vlucht met m'nheer Vliegenthert op 't Automatisch hotel aangekomen en had gemeend z'n inspecteur daar aan te treffen.
M'nheer Vliegenthert was woedend, toen hij den inspecteur niet vond, want dat beteekende opnieuw tijdverlies en vermindering van de kans om weer in 't bezit van z'n monoplaan te geraken. Om z'n zinnen te verzetten had hij toen brigadier Kwadraat maar op 'n fijn dinertje onthaald met 'n lekker glas wijn erbij. Hij hield zelf ook van lekker eten en hij meende dat op die manier 't wachten op inspecteur Punt minder vervelend zou zijn. De brigadier was nog ongeduldiger dan m'nheer Vliegenhert want
| |
| |
hij brandde van nieuwsgierigheid, hoe 't de heelen dag met Spits gegaan was. Had Dolf nu het briefje maar achtergelaten in de brievenbus, dan had de brigadier tenminste nog iets geweten en dan zou hij er wel voor gezorgd hebben zoo lang op te blijven tot er nieuwe berichten kwamen. Maar hij wist nu heelemaal niets. De eenige die hem heel veel had kunnen vertellen, m'nheer Brandsma, was die middag ook al vertrokken. Die had na Dolfs vertrek het opeens in z'n hoofd gekregen ergens anders heen te gaan, omdat de zussen 't nu zoo vervelend vonden, zonder Dolf. Nu waren er wel 'n heele boel menschen in 't Automatische hôtel, doch die wisten niemandal van inspecteur Punt af. M'nheer Vliegenthert en brigadier Kwadraat waren dus maar aan 't eten gegaan en m'nheer had de brigadier telkens lekkere wijn ingeschonken en deze politieman, die thuis nooit wijn dronk, had er vreeselijke slaap van gekregen, zoodat hij de telefoon heelemaal niet gehoord had.
De volgende morgen voor dag en dauw was brigadier Kwadraat evenwel reeds automatisch uit z'n bed gewipt, waarbij 't hem al net ging als Jan de vorigen dag. Hij ontbeet vlug en ging daarna naar 't dak om z'n vlieger na te zien, want hij begreep, dat inspecteur Punt hem wel niet lang werkeloos zou laten, en 't nazien van de vlieger was iets, dat geen vliegenier ooit een enkele dag zou overslaan. Omtrent inspecteur Punt had hij zich niet vergist, want hij was nog geen tien minuten met z'n vlieger bezig of daar begon de kleine marconigraaf, want iedere politievlieger was van zoo'n toestel
| |
| |
voor draadlooze telegrafie voorzien, als 'n razende te tikken... ‘Ho,’ zei brigadier Kwadraat, ‘daar heb je 't gegooi door de glazen al.’ Hij greep de kruk van 't toestel en seinde vlug: ‘Hier Kwadraat’ Rikketikketikketik... en binnen twee minuten wist de brigadier dat z'n chef boven op 'n berg bij Interlaken zat en dat hij, de brigadier, naar Luzern vliegen moest, met de grootst mogelijke snelheid... ‘Begrepen,’ seinde hij terug.
Hij verzuimde dus geen oogenblik en vloog om vijf uur met 'n gangetje van honderdvijftig à honderdzestig kilometer in 't uur recht toe recht aan in zuidelijke richting, zonder z'n passagier van de vorigen dag. Brigadier Kwadraat had nog wel geprobeerd m'nheer Vliegenthert te wekken, maar dat was vergeefsche moeite geweest en dus was hij maar alleen gegaan. Hij mocht z'n inspecteur niet laten wachten. Al zou m'nheer Vliegenthert misschien nog zoo boos worden, omdat hij nu weer alleen in Nordhausen werd achtergelaten, was dat voor brigadier Kwadraat geen reden om 'n minuut langer te wachten. Dienst ging voor alles en de bevelen van 'n chef moesten zonder bedenking opgevolgd worden. Maar 'n klein briefje mocht ie wel achterlaten, en hij plaatste dat met 't adres in koeien van letters er op, achter de ruit in de brievenbus in de hoop dat m'nheer Vliegenthert 't in de gaten zou krijgen... Als hij die kokkerds van letters toch over 't hoofd mocht zien... tja... dat kon brigadier Kwadraat niet helpen.
Terwijl de brigadier met zoo'n woeste snelheid door de lucht schoot op 'n kleine duizend meters
| |
| |
hoogte, waar 't nogal eenzaam was, zat inspecteur Punt nog hooger in de lucht maar toch dichter bij de aarde en minder eenzaam. Want hij was al met 't aanbreken van de dag ontwaakt en met de Zwitsche inspecteur en nog 'n paar luchtwachters opgestegen om z'n arrestante van de Laucherhorn te gaan halen. De Zwitsersche inspecteur maakte daarbij gebruik van 'n vlieger waarop vier man achter elkaar konden zitten. Dit soort aeroplaans was bij de politie in gebruik om gevangenen over te brengen en zou nu ook moeten dienen om de vermeende dievegge van m'nheer Vliegentherts aeroplaan naar de gevangenis te transporteeren.
Inspecteur Punt zou waarschijnlijk niet zonder ongelukken alleen door de nevel heengekomen zijn, die nog om de bergen hing. Maar de Zwitsersche luchtpolitie was daar thuis als 'n Hollandsche loods tusschen de zandbanken. Zij brachten dan ook handig inspecteur Punt boven de nevel uit, waar ze als arenden die op buit loeren begonnen rond te zweven boven de bergtoppen... Er was evenwel niets te bespeuren van 'n roode monoplaan... en niemendal van 'n juffrouw met blond haar... en ze zouden misschien nog lang hebben kunnen zoeken naar de plek waar inspecteur Punt de vorigen avond was geweest in de schemering, indien niet Spits z'n baas in de gaten gekregen had. Deze trouwe politiehond verveelde zich gruwelijk boven op de berg, waar hij niemendal te doen had en nauwelijks hoorde hij dan ook het bekende gesnor van 'n motor boven z'n kop of hij begon vervaarlijk te blaffen. Inspecteur Punt herkende wederkeerig z'n viervoetige com- | |
| |
pagnon en daalde onmiddelijk. Tot z'n groote ontsteltenis miste hij de dame met haar monoplaan, of misschien was hij nog meer verbaasd dan ontsteld, want 't feit alleen, dat Spits, de beroemde politie-
hond, die beter dan 'n dozijn politiemannen 'n gevangen misdadiger 't vluchten onmogelijk kon maken, in z'n plicht was te kort geschoten en 'n onnoozele juffrouw had laten ontsnappen, maakte den inspecteur sprakeloos.
Daarbij kwam nog 't onpleizierige gevoel, dat de Zwitsersche inspecteur met z'n mannen, die vlak bij gedaald waren, hem met 'n eenigszins spotachtig gezicht aanstaarden. Dat was 'n hoogst onaangename
| |
| |
gewaarwording voor inspecteur Punt, doch hij kon er niets aan doen. 't Waren niet zijn luchtwachters en dus mochten de menschen kijken zooals ze wilden. Doch onuitstaanbaar bleef het... En bovendien... waar was die juffrouw?... en waar was de monoplaan?... en wie had haar geholpen aan vliegolie?...
De Zwitsersche inspecteur, die 'n eind was opgewandeld, want 't was vinnig koud daarboven, bukte zich plotseling snel, raapte iets op en riep toen: ‘Herr Inspector!! Hij had 'n taschje gevonden, zoo'n mooi sierlijk dingetje van slangevel met 'n prachtige zilveren knipsluiting, waarin de dames van 't jaar 2010 omdat 't nu eenmaal mode was, gewoon waren hun zakdoek, hun portemonnaie, hun visitekaartjes en nog meer andere onmisbare kleinigheden te bewaren, om deze dingen op de gemakkelijkste wijze allemaal te gelijk te kunnen verliezen. De Zwitsersche inspecteur had 't reeds geopend en hield nu inspecteur Punt 'n kaartje onder de neus, waarop deze las:
Stephanowna Przlwitz - Domidofsky
Luzern - Sonnenberg.
De Zwitser zette 'n heel ernstig gezicht en zei:
‘U mag wel blij zijn Herr Inspector, dat u die vrouw niet gearresteerd hebt... 't Is namelijk 'n zeer voorname dame... de vrouw van den Russischen Consul-generaal Przlwitz...’
‘Daar ben ik heel niet blij om,’ antwoordde inspecteur Punt. ‘Die kaartjes kunnen ook best
| |
| |
gestolen zijn... of nagemaakt. Zulke dieven maken dikwijls gebruik van 'n deftige naam...’
‘'t Eenvoudigste is Herr Inspector, dat u even naar Luzern vliegt en 'n visite maakt bij m'nheer Przlwitz. Als u zijn vrouw ziet, weet u meteen of 't dezelfde dame is van gisterenavond... waaraan ik niet twijfel... kijk u maar hier... dat is 'n briefje in de Russische taal... 't Zat ook in 't taschje.
‘Hm... zei’ inspecteur Punt... ‘ik ben niet overtuigd... Doch u hebt gelijk... Ik ga onmiddelijk naar Luzern. Als die dame van gisteren avond werkelijk de vrouw blijkt te zijn van den Russischen Consul-generaal, wat ik nog zoo grif niet aanneem, dan...’
Hier bleef hij plotseling steken en hoe nieuwsgierig de Zwitsersche politiemannen hem ook aankeken, inspecteur Punt zei niemendal meer. Maar hij dacht: Juist wat dán? En dat wist ie ook niet. Hij ging zwijgend naar z'n vlieger en begon te telegrafeeren aan brigadier Kwadraat.
'n Kwartier later verlieten ze de berg en inspecteur Punt vloog met 't gevonden taschje regelrecht naar Luzern om er op brigadier Kwadraat te gaan wachten en na te denken, want hij vond 't heele geval erg vreemd. De zestig kilometers legde hij op z'n gemak af in 'n uur - want er was niet de minste reden, waarom hij zich haasten zou. Haast had alleen brigadier Kwadraat. Die moest z'n inspecteur uit de droom gaan helpen, hem de vergissing meedeelen... en dat was geen plezierig werk. Doch brigadier Kwadraat haastte er zich niet minder om en toen inspecteur Punt in Luzern was
| |
| |
aangekomen en op z'n gemak boven op 't dak van 't Victoriahotel kalm zat te ontbijten met Spits naast zich, had de brigadier al meer dan honderdvijftig kilometers achter de rug en nog ruim vierhonderd voor de boeg, in 'n rechte lijn.
Inspecteur Punt at,.. Spits at en toen ze 't eten op hadden ging de een in de lucht zitten kijken en de andere ging maar weer slapen. Spits vond er niets aan om in de wolken te staren en diepzinnig over de verdwenen juffrouw nadenken liet ie over aan inspecteur Punt, die er ruim twee uur mee zoek bracht. Toen was deze nog niemendal verder doch hij hield er toch maar mee op, want hij zag brigadier Kwadraat aankomen als 'n pijl uit 'n boog. De inspecteur wenkte en de brigadier die nog 'n veel te groote vaart had, om dadelijk te kunnen stoppen, moest eerst 'n groote kring beschrijven voor hij op 't dak van 't hotel kon landen. Inspecteur Punt wachtte met Spits naast zich de brigadier af, de inspecteur kalm en onbeweeglijk, de hond met vroolijk geblaf en 'n kwispelende staart.
‘Morge inspecteur,’ zei de brigadier toen hij bij 't tafeltje stond terwijl hij Spits op de rug klopte.
‘Morge brigadier... Ik heb gisteren avond om je getelefoneerd...’
‘Niets van gehoord inspecteur... m'nheer Vliegenthert en ik lagen al vroeg onder de wol...’
‘M'nheer Vliegenthert?.... Was die ook bij je?’
‘Jawel inspecteur...’
‘En waar is die dan nu?’
‘Ik denk in z'n bed inspecteur.’
| |
| |
‘Ga eens zitten, en luister eens... Ik had je 'n briefje achtergelaten...’
‘'n Briefje?... 'k Weet van geen briefje inspecteur...’
‘Hm... Was die familie van m'nheer Vliegenthert er dan niet?’
‘Familie van.. m'nheer Vliegenthert?... 'k Heb geen mensch gezien... die familie van m'nheer Vliegenthert was...’
‘Zoo... Dat is 'n gek geval met die monoplaan... Lach jij daarom?’
‘Nee... inspecteur... maar ik wou u zeggen... dat-e...’
‘Vertel me dat zoometeen maar en laat ik je er niet op betrappen dat je weer lacht... Begrepen?... Nu dan ik heb gisterenmiddag getelefoneerd naar Den Haag, dat ik 't spoor bijster was...’
‘Jawel inspecteur...’
‘Hou nu asjeblieft 'n poosje je mond.’
‘Jawel inspecteur.’
‘Hou je nou je mond of niet?... Daarna heb ik 't weer terug gevonden.’
‘Onmogelijk inspecteur...’
‘Wel sapperdekriek brigadier Kwadraat, wat mankeert jou vanmorgen? Ik zeg je dat ik niet telkens in de rede gevallen wil worden en jij doet 't toch voortdurend... Is dat nu uit? Ik had 't spoor weer... of laat ik zeggen Spits had 't weer in de neus... Die vertrouw je toch in ieder geval, als je 't mij niet doet...’
‘Toen had u zeker uw vliegjas weer aan...’
‘Wat zou dat dan?..’
| |
| |
‘Wel inspecteur we hebben Spits aan uw eigen jas lucht laten nemen.’
Hè??? Wat ver... tel je... me nou? Aan mijn eigen jas. Maar wat ben jij dan toch voor 'n ezel!...’
‘Ik kon 't ook niet helpen inspecteur... die m'nheer Vliegenthert had uw jas mee naar beneden genomen en ik kon toch niet weten of hij misschien niet net zoo'n vliegjas had als u...’
‘Dus heb ik de heelen dag m'n eigen spoor gevolgd?’
‘Precies inspecteur... de hond rook uw vliegjas voortdurend en dan sloeg ie aan, zooals z'n plicht was... Toen hij ophield had u zeker uw jas niet meer aan...’
‘Neen... toen lag Spits er boven op... Lieve hemel en nou heb ik gisterenavond 'n dame aangehouden met blond haar en 'n roode monoplaan...’
‘Ja inspecteur... dat blonde haar...’
‘Maar man hoeveel keeren moet ik wel zeggen, dat je me niet aanhoudend in de reden vallen moet... Je blijft maar aan de gang...’
‘Inspecteur neem me niet kwalijk... maar ik moet u eerst wat zeggen of u er kwaad om wordt of niet... Dat blonde haar zat 's morgens al op uw mouw, voor u naar m'nheer Vliegenthert toe ging... Ik heb 't er zelf heel duidelijk op zien zitten en ik dacht nog: de inspecteur is zeker vanmorgen al met z'n kinderen aan 't stoeien geweest. Later op 't dak bij m'nheer Vliegenthert toen u me dat haar liet zien, zag ik wel dat 't 't zelfde moest zijn en ik wou u dat zeggen, maar u wou niet naar me luisteren...’
| |
| |
‘Brigadier Kwadraat... je weet ik heb nooit tijd om acht op praatjes te geven... Je had heel wat anders moeten doen... Je had me op 't bureau, toen je dat haar zag, moeten afborstelen... dan had ik me niet zoo idioot kunnen vergissen... versta je dàt?’
‘Jawel inspecteur, maar...’
‘Begin je nou alweer?... kan je dan nooit je mond houen?... Je had me moeten afborstelen... Nu heb ik gisteren avond ten eerste 'n voorname Russische dame beleedigd... en ten tweede heb ik haar alleen aan d'r lot overgelaten boven op de onherbergzaamste berg, die je maar bedenken kan.’
‘'n Russische dame?’
‘Jawel mevrouw Przlwitz... de vrouw van den Russischen Consul-generaal in deze stad... Hier heb ik haar taschje, dat ze verloren heeft. De hemel weet wat er van die dame terecht gekomen is... We gaan dadelijk samen naar m'nheer Przlwitz... As ze thuis gekomen is... zal ik haar mijn verontschuldigingen aanbieden..!’
‘Dat komt allemaal door die vervloekte onachtzaamheid van m'nheer Vliegenthert,’ bromde brigadier Kwadraat nijdig en inspecteur Punt zei:
‘Ik wou dat m'nheer Vliegenthert met z'n roode monoplaan naar de maan gevlogen was...’
‘Dat ding is niet eens rood, inspecteur.’
‘Wat zeg je daar? Niet rood!’
En toen werd inspecteur Punt op eens zoo verschrikkelijk boos, dat hij met z'n vuist 'n geweldige klap op 't kleine tafeltje gaf... waardoor de theepot en de melkkan en de rest onmiddellijk naar alle
| |
| |
kanten over 't dak vloog, waarbij brigadier Kwadraat vergeefsche pogingen deed om de boel op te vangen. Het lukte hem slechts in zooverre, dat hij de melk op z'n mouw en de jam op z'n broek kreeg, maar de breekbare waar lag in scherven om hen heen.
Inspecteur Punt moest de heele boel betalen, en had 'n duur ontbijt.
|
|