cont schade doen: so doch Gods goedertierenheydt noch
daghelijcx duert (Psalm 52:3).
Blz. 146.
Nullum ingenium .... Nimmer was een groot vernuft vrij van
eenige dwaasheid.
Blz. 149.
Si Papae .... Als het den Paus vergund is, zult gij van
keizer tot slaaf worden.
Fortiter malum .... Wie krachtig het kwaad verduurt, geniet
naderhand het goede.
Quand j'ai esté .... Wanneer my angst is, so roepe
ick den Heere aen, ende schreye tot mijnen God: so verhoort hy mijn stemme van
zijnen Tempel, ende mijn roepen coemt voor hem, tot zijnen ooren (Psalm
18:7).
Blz. 152.
Nullum ad nocendum .... Voor de boozen is geen tijd te kort
om kwaad te doen. Op zijn tong draagt hij honig, maar intusschen probeert hij
ruggelings toe te steken.
Les ouvriers .... Willen dan de quaetdoenders hen niet
segghen laten: die mijn volck verslinden, dat sy hen geneeren: God en roepen sy
niet aen (Psalm 53:5).
Blz. 155.
Fide Domino .... Vertrouw op den Heer, en hij zal het
wèl maken.
Savorez & voyez .... Smaeckt ende siet, hoe vriendelick
de Heere is: wel dien, die op hem betrouwet (Psalm 34:9).
Blz. 158.
Immensa est .... Onbegrensd is de macht des hemels en
zonder einde, en al wat de goden ooit gewild hebben, is geschied.
O Dieu! .... Uwe gherechticheyt staet als de bergen Gods,
ende uwe recht als groote diepte .... Hoe dierbaer is uwe goedertierenheyt,
Godt, dat de menschenkinderen, onder de schaduwe uwer vlueghelen vertrouwen
(Psalm 36:6-7; Statenvert. 7-8).
Blz. 161.
Scilicet .... Men weet het: van tijd tot tijd mengt zich
onder de vreugde wat verdriet.
Car nous scavons .... Want wy weten ist dat dit onse
Aertsche huys deses Tabernakels ghebroken wordt, so hebben wy een timmeringhe
van Gode, namelick, een huys dat sonder handen gemaect, ende eewich is in de
Hemelen (2 Corinth. 5:1).
Blz. 164.
Pontifices .... Nimmer betaamt het den priesters, oorlog te
voeren.
Et Christ veut .... En Christus wil dat de zijnen, bevrijd
van moeite en verdriet, na hun dood geen andere woning hebben dan hijzelf.
Blz. 167.
Timenti .... Voor wie den Heer vreest werken alle dingen
mede ten goede.
O que bien-heureuse .... Wel den volcke, diens de Heere een
Godt is: het volck, dat hy ten erve vercoren heeft. (Psalm
33:12).
Blz. 171.
Mors .... De dood maakt scepters aan houweelen gelijk.
l'Homme .... De mensche van eener vrouwen gheboren, leeft
eenen corten tijt, ende is vol onrusten. Gaet op ghelijck als een bloeme, ende
valt af, vlucht als een schaduwe, ende en blijt niet (Job
14:1-2).
Blz. 176.
Sic Vos .... Zoo maakt gij, vogels, nesten, maar niet voor
uzelf.
Dominus .... De Heer zal het voor de zijnen volbrengen.
Non point .... Niet ons Heere, niet ons: maer uwen Name
gheeft eere, om uwer genade ende waerheyt wille (Psalm
115:1).
Blz. 180.
Ardua deturbans .... Moed en bezieling wrikken de
moeilijkheden van hun plaats en verdelgen ze.
Quos dies .... Hen die de rijzende dag vol trots heeft
gezien, zag de heengaande dag verslagen.
Cest Dieu .... (die God,) hy leert mijn hant strijden, ende
leert mijnen arm eenen metalen boghe spannen (Psalm 18:35).
Blz. 183.
Heu! cadit .... Helaas! dat iemand tot een zoo groote
misdaad is vervallen!
Ne fai .... Doe niet hetgeen ge kunt, maar wel hetgeen ge
moet. Buig u allereerst onder het juk van de wetten.
Blz. 185.
Plus triennio .... Den vijand heb ik slechts een langer dan
drie jaar belegerden puinhoop geschonken, maar het vaderland