soortgenoten (mannetjes):
‘Net un mens!’
‘Wil meer zijn dan-die is...’
‘Duidelijk?’
‘Ja, ga door...’
Vanuit Loof-Boom hol balt Bas dozijnen vuisjes hemelwaarts naar langsvliegende Polychromen (Veelkleurigen). Helemaal razend wordt Boom-Bas bij langsvliegende Coolwitjes, door hem ‘bleke gevallen’ gevonden.
‘Ik... as rups ben ik al meer... mooier... verder!’
‘Wij kunnen vliegen... moet jij afwachten... Basje!’
‘Val neer! Bleekscheten!’
‘Barst niet... Basje... Boom-Basje...!’
Inderdaad barst Boom-Bas bijna van woede, ongeduld, afgunst, zenuwen.
Cora, voorbestemd tot lieve Coolwit, hoort Boom-Bas humeurig voorbij-rupsen. Verliefd als un vlinder op Bas... wie niet van vriendinnen! Wanhopig:
‘...vindt Coolwitjes te min.’
Cora is aardig, aardig zijn zoveel Coolwitjes. Cora gebruikt hersentjes, doen niet zoveel Coolwitjes. Cora is niet bang uitgevallen, meeste Coolwit-meiden krimpen, vliegen voor Boom-Bas.
‘Boos... Bas?’
‘Waar bemoei je je mee... miezerige meid!’
‘Schelden doet me niks, Boom-Bas... kan mij gerust zeggen, wat...’
Cora kijk zo lief... Boom-Bas moet ontdooien... hoge woord uitgooien:
‘Ben jij zo blij... rups! Ik wil vleugels... alles zien. Vlug... verga van ongeduld!’
‘Wie weet hóe vlug... Boom-Bas!’
‘Niks... klets! Straks wor ik gepakt... door jong mens in jampot gestopt... straks kom ik onder lijn 2... Wie verzekert... vandaag de dag... wil gauw veel meemaken... heet geen Coolwit...’
‘Jij wil Moeder Natuur dwingen... kan niet...’
‘Jij zal-is zien wat ik kan...!’
Grimmig, zonder groet, kruipt Boom-Bas omhoog in Loof-Boom-