kapusjon-met-bontvoering... voor prik in dump/werkkledingzaken.
Artiest gehecht aan sneeuwjas... as Akaky Akakyjewitsj (Gogol).
Groene knopen: groot, klein, naar gelang plaats. Gedragen jas (oorlog), gereinigd, voor krats... knopen zitten losjes.
Artiest, nachtbraker, doet slaapdronken jas uit. Studio-stilte: geluid gevallen knoop. Lucifer, bukken, gauw gevonden, opgeborgen in rechterjaszak, vergeten.
Hé... knoop kwijt... kan artiest nie veel schelen (uiterlijkheden), as jas maar sluit.
Knoop voor knoop volgen grote en kleine, immers losjes. Artiest steekt alles in zak, snowcoat met ochtendjaskoord omsnoerd. In gedachten verzonken over straat, tast artiest in tamelijke knopehoop. Naald, draad e.d. bezit artiest nie, evenmin vrouw, vriendin o.d., dus men begrijpt.
Artiest komt niet tot aanzetten, verwaarloost...
Marktdag. Artiest, geringe koopkracht, aangetrokken door garen&band-kraam, koopgrage vrouwen. Elke markt kent dit soort kramen, onvermijdelijk.
Artiest, helder moment, besluit: nou meteen effe garen&draad kopen (anders komter weer niks van...), nooit weg, eindelijk jas opkalefateren.
Artiest stapt op kraam af, wacht tot vrouwen uitgekocht zijn, plaats maken. Onwennig, verlegen: vrouwekraam, vrouwewerk, vrouwen naast en tegenover artiest.
‘Zoekt u wat, meneer?’
Artiest knikt bedeesd, krijgt kop as vuur.
‘Ja, ja... kijk, kijk even... zoek garen... eh naald&draad.’
Zenuwachtig gefriemel in knopehoop in rechterjaszak. Artiestehand reikt naar klosjesdoos, artieste-oog beschouwt div.
kleuren/diktes.
Kraamvrouw toont gemengde gevoelens: ongewone klant, zeker haar kraam... verdacht sujet? Artiest manipuleert besluiteloos, verwarrend, hoofdschuddend, teruggetrokken hand:
‘Kijk... ijzergaren, ijzersterk garen mot ut weze... voor deze...’
Artiestehand vol knopen/knoopjes onder marketentsterogen:
‘Dief... vuile knopedief!’
Onthutste artiest. Meteen politie: