‘Moet int gebouw zijn. Kan elk ogenblik terugkomen. Waar gaat het om? Gedicht? Kennis van Snel? Weet nl niet of hij in werkuren privé gesprekken kan voeren. Ik-’
‘Ik wil een gedicht. Ik heb kadootjes gekocht.’
Leg hand op tas, toch gesloten, onder arm.
‘Als u wilt wachten. U kunt (samen naar kraample) op zijn stoeltje plaatsnemen. Tot hij komt.’
‘U wordt bedankt.’
Doorlopen. Opluchting. Hoofd half afgewend van voorkant kraampie: straks denken ze dat ik Snel ben. Moet toch enkele mensen afwijzen, die mij bon willen overreiken. Lopen ws rond, binnen oogbereik van kraampie, in afwachting van Snel. Zie hem trap afkomen. Blik van droef naar verbaasd: iemand in zijn domein? Sta op.
‘Cheffin stond toe...’
Neemt zijn plaats in, verwijdert hoes van typmachine.
‘Neem me niet kwalijk. Heeft u lang moeten wachten? Was koffiepauze. Zeg het maar: wat is het? Voor wie?’
Afwachtende houding, bloknoot, potlood, zonder ander aan te kijken.
‘Ik weet niet, hoe ik het moet zeggen. Ik wou -’
‘Pardon: bon. Zo is de regeling nu een keer...’
‘Heb geen bon.’
Mekaar aankijken.
‘Alleen op vertoon van bon.’
‘Weet ik.’
Neergeslagen ogen, enigszins beschaamd. Mekaar weer aankijken.
‘Kom om inlichting. Werk-advies. Kunt ú mij misschien -’
‘Bent u zeker van uw plan? Heel zeker? Alle voor- en nadelen afgewogen?’
Blik doordringender, schrijfgerei neergelegd.
‘Dat niet. Kunt u wegwijs maken? Ben ik onbescheiden?’
‘Helemaal niet, als dat uw vrees wegneemt. Advizeer graag: jonge, artistieke mensen, begonnen met leven, onzekere toekomst. Blij, eindelijk durfal te treffen, besluitvaardig, geestdriftig. Misschien af te raden. Als ik dieper nadenk... niet hier, geen geschikte plaats voor dergelijke gesprekken. Direktie zou