Looppas langs strand, onopvallend treinen. Onbespied, as liefde, ontlasting, danse...
Waanzin lig op loer. Leve zwaartekracht. Koeie stormen op me af, asof ze van geen ophoue (prikkeldraad) weten. Koe-ogige melkfabrieken: bontjas nodig naar stomerij.
Holland, met je koetjes en je weiden...
Ik mag jou zo gaarne lijden.
Jou vergeten doe ik niet.
‘... nog geslach in kelder, in oorlog. Vrouw Witteveen... gek geworden. Trok varkens broekies an.’
‘Wil jut nog 1 keer memme probere?’
Stimulantia! Me maat heb schurfzalfie, schotje; dierenvriendeprijs.
‘Hij ister, dus we helpen.’
‘Boerderijkat, nooit zindelijk worde geleerd.’
Muis doorboor plafon (zachbord): tweede pleister (pepier, selloteep). Muis in gangkas (mais). Muis in kamerkast?
Helikoptervisie?
‘As jiets nodig heb, bel...’
‘... geef seintje.’
‘Aster iets is: schrijve...’
‘Helaas kan ik niet helemaal voldaan aan je verzoek. Meer kan ik op het ogenblik niet voor je doen, wat dit betreft.’
‘Ga zitten. Kijk! twee vrijende koeie. Zie je... welke twee ik bedoel? Nous te laat... rolde net door mekaar: andere formasie. Verschrikkelukke blaarkop! Onder de hare...’
‘Je heb an me haar getrokken.’
‘Machine ónder stof.’
‘Ja... stoffig hier. Kom door bed.’
‘Spinnewebbe komme door spinne... Zitterin, dus zalder uit.
Hallo? Reinigingspolitie. U ben? Spreek u maar. Hallo? Hallo?’
‘Gewaarschuwd man.’
‘Zijn schuld.’
‘Hoe zit ut?’
‘Van wies tie riem?’
‘Van je broer.’
‘Wanneer gaan we weer naar strand... met un paar lekkere wijve?’