Inzicht en uitzicht
(1978)–Joop den Uyl– Auteursrechtelijk beschermdOpstellen over economie en politiek
[pagina 59]
| |
Liberalisme en socialisme in het politieke vlakAan het einde van de tweede wereldoorlog leek het erop, dat het liberalisme als politieke beweging had afgedaan. De eerste na de oorlog gehouden verkiezingen leverden in de Westeuropese landen voor de restanten van de eertijds machtige liberale partijen uiterst povere resultaten op. De lijn van neergang van het politieke liberalisme, getrokken vanaf het begin van deze eeuw, leek naar het nulpunt te gaan. De liberale aanhang had deels in conservatieve, deels in socialistische partijen een onderkomen gevonden. Tien jaar na wereldoorlog II is het beeld zoal niet grondig gewijzigd, dan toch op zijn minst verschoven. Men zegt te veel door van een herleving van het liberalisme te spreken, juister is dat in een brede reactie tegen plan-socialisme en welvaartsstaat liberale partijen en groeperingen een belangrijke rol spelen en nieuwe kansen zien. Als aanwijzingen voor deze reactie zij volstaan met de vermelding van de overwinningen van de Republikeinen in de Verenigde Staten in 1952, van de Conservatieven in Engeland in 1951 en 1955 en de verschuiving naar ‘rechts’ bij de verkiezingen tussen 1950 en 1955 in de meeste Europese landen. Liberale leiders scheppen moed uit een anti-socialistische gezindheid, die zij bij jongeren menen te bespeuren, of zoals de voorzitter van de Engelse Liberal Party het formuleerde: ‘Instellingen, die twintig jaar geleden bolwerken van het socialisme waren, hebben ongemerkt de bordjes verhangen en zijn thans burchten van een hartstochtelijk liberalisme. Als men mag zeggen, dat de overwinning van de socialisten in 1945 werd voorbereid door de intellectuelen uit het begin van de twintiger jaren, zou het een vijftien jaar kunnen duren voor de liberale contra-revolutie haar hoogtepunt bereikt.’ De noodzakelijke aanhalingstekens bij het woord ‘rechts’ signaleren intussen het gecompliceerde van de situatie. Socialisme en liberalisme zijn beide ‘links’, historisch-ideologisch onmiskenbaar verbonden, actueel-politiek in België in een coalitie-regering verenigd, in Frankrijk samen front makend in de strijd om de school. Van onze Nederlandse verhoudingen uit zijn we daarentegen gewend geraakt het liberalisme in de grote strijd om de maatschappij-inrichting bij ‘rechts’ in te delen. In het nationale vlak wordt vanuit de gezichtshoek van de doorbraak naar een zuiverder partijstructuur de vvd veelal gezien als voorloper van een mogelijk conservatieve concentratie, die dan een progressieve concentratie, belichaamd in de pvda tegenover zich zou vinden. Heeft mr. Oud iets dergelijks voor ogen gezweefd toen hij in 1954 | |
[pagina 60]
| |
betoogde dat de tegenstelling socialisme-liberalisme als het beheersende element in de huidige politieke ontwikkeling moest worden beschouwd? Maar welke betekenis moet dan worden gehecht aan de niet-aflatende betogen van de zijde der confessionele partijen, dat het verschil tussen socialisme en liberalisme slechts een kwestie van nuance is, een nevenverschijnsel van nog onvolgroeide welvaart met een volledig samenvallen in het verschiet? Moet een ontwikkeling worden verwacht waarin het liberalisme versmelt met het conservatisme of is juist tegenovergesteld een osmose met het socialisme op komst of - derde mogelijkheid - kan in het politieke vlak een eigen, min of meer onafhankelijke functie voor het politieke liberalisme worden omschreven en is er kans op een consolidatie van het liberalisme in deze zin? Het zijn deze vragen, die voorshands ten aanzien van de verhouding van socialisme en liberalisme het meest relevant lijken en waarop nader zal worden ingegaan. Het liberalisme heeft het hoogtepunt van zijn politieke ontwikkeling gekend in een periode, waarin het conservatisme langzaam terrein verliest en het socialisme begint op te komen. Conservatisme, liberalisme en socialisme beheersen ook thans nog het politieke beeld binnen de democratie. Een politieke plaatsbepaling van socialisme en liberalisme is daarom niet goed mogelijk zonder ons van de verschijningsvorm van het conservatisme rekenschap te geven. In het onderstaande is dit uitvoerig geschied, mede omdat een al te vlotte identificatie van liberalisme en conservatisme, zoals die veelvuldig in socialistische kring plaatsvindt, mij één der voornaamste oorzaken van vertroebeling van het politieke beeld toelijkt. | |
Ontwikkeling van het socialismeOnder verwijzing naar de onderscheidene betekenis van de gedachteninhoud van het liberalisme, zoals deze door Banning wordt behandeld,Ga naar eind1 meen ik mij voorshands ontslagen te mogen achten van een nadere omschrijving van het liberalisme als politieke beweging. Liever dan me te begeven in een weinig uitzicht biedende poging tot een sluitende definitie, wil ik door een beschrijving van ontwikkeling en positie van liberale partijen trachten het terrein te effenen voor een zakelijke confrontatie van liberalisme en socialisme als politieke krachten. Het gekozen bestek houdt voorts in, dat nauwelijks aandacht kan worden besteed aan de politieke betekenis van het liberalisme als algemeen geestelijk beginsel, zoals het door auteurs als Watkins, die het moderne liberalisme aanduidt met the secular form of Western civilisationGa naar eind2 wordt opgevat. Liberale partijen zijn veelal eerst ontstaan geruime tijd nadat de werking van de liberale beginselen zich in het maatschappelijk en staatkundig leven had doen gelden. Zij zijn in verschillende gevallen voortgekomen uit verzet tegen het optreden van conservatieve partijen, die op hun beurt, zij het meest in zeer losse vorm, werden opgericht uit verzet tegen de doorwerking van de liberale gedachte. | |
[pagina 61]
| |
Het liberalisme beleeft zijn hoogtepunt in het midden van de 19e eeuw als het de emancipatiestrijd van de burgerklasse voert tot een ontwikkeling, die nog steeds de grondslag vormt van onze staatkundige democratie. Het brengt door middel van een grootse wetgevende arbeid geschreven grondwetten tot stand, legt de basis voor individueel algemeen kiesrecht en gekozen parlementen, het schept de ministeriële verantwoordelijkheid en introduceert het evenwichtsstelsel van regering en volksvertegenwoordiging, dat als ‘het parlementaire stelsel’ nog steeds het raamwerk van onze moderne democratie vormt. De liberale partijen gaan aan kracht en betekenis inboeten als zij enerzijds onmachtig blijken een oplossing te bieden voor de noodtoestanden, ontstaan als begeleidingsverschijnsel van de ontwikkeling van het industriële kapitalisme en anderzijds niet in staat blijken de geestelijke vrijheid inhoud te geven tegenover de eis tot eigen culturele vormgeving van de zichzelf bewust wordende godsdienstige en levensbeschouwelijke groeperingen. De ontwikkeling van de laatste halve eeuw levert het beeld op van een slijtingsproces, waarin het liberalisme steeds verder wordt fijngemalen tussen socialisme en herlevend conservatisme. In Engeland veroorzaakte de negatie van de nood van de arbeidersklasse de opkomst van de Labour Party; in Nederland en verschillende Zuideuropese landen werkte de negatie van de geestelijke vrijheid de opkomst van confessionele partijen in de hand. Al heeft het liberalisme zijn historische betekenis als emancipatie-beweging van de burgerklasse - naarmate de sociale geleding van de maatschappij fijner werd en het zelfbewustzijn van de arbeidersklasse zich ontwikkelde, werd de tegenstelling tussen het duidelijk klasse-gebonden karakter en optreden van de liberale partijen en de op alle groepen der bevolking gerichte, liberale vrijheidsidee steeds meer het beheersende dilemma van de liberale ontwikkeling. Tegen deze achtergrond moet het veelvuldig optreden van schisma′s in de liberale partijen worden verstaan. Nederland heeft sinds de oprichting van de Liberale Unie in 1885 ten minste een zevental liberale groeperingen gekend. De tegenstellingen binnen het liberalisme, samenhangend met de groeiende spanning tussen de idee der algemene vrijheid en de praktijk van vertegenwoordiging van de belangen der burgerlijke middengroepen, leidden onvermijdelijk tot verschillend gerichte affiniteiten, enerzijds met conservatieve strevingen, anderzijds met socialistische idealen. Naast de spanningen, veroorzaakt door de sociale ontwikkeling, vallen ideologisch bepaalde spanningen te signaleren. Reeds in het begin van de vorige eeuw valt een onderscheid te maken tussen een liberalisme, dat streng rationalistisch en dynamisch is en dat als een voorloper van de latere radicalen kan gelden en een liberalisme dat meer historisch was georiënteerd, sterker op de natie en het nationaal gevoel steunde, irrationale elementen incorporeerde en later de weg zou gaan van een vrijwel volledige assimilatie met het conservatisme. Zeker niet minder dan de kerkelijk-confessionele partijen ten onzent zijn de liberale partijen steeds bij uitstek vleugelpartijen | |
[pagina 62]
| |
geweest, hetgeen mede samenhangt met de vrijzinnig-ideologische partijgrondslag van het liberalisme. Het proces van splitsing en fusies zet zich nog steeds voort. Overziet men nu het beeld van de politieke formatie van het liberalisme op dit ogenblik, dan kan schetsmatig het volgende worden opgemerktGa naar eind3. In Engeland, land van het klassieke liberalisme en het klassieke land van het liberalisme, is mede door de werking van het electorale systeem het liberalisme parlementair-politiek teruggedrongen tot een weinig betekenend groepje. De liberale partij poogt krampachtig haar eigen karakter te beklemtonen tussen Conservatieven en Labour in. Zij ontleent haar betekenis echter niet aan haar parlementaire positie, doch aan haar activiteit op het gebied van de ideeën-produktie. In de periode tussen de beide wereldoorlogen is haar staat van dienst in dit opzicht niet gering geweest. Beïnvloeding van betekenis is uitgegaan van de liberale rapporten over de toestand van de Engelse industrie in 1928 en van het rapport over de gezondheidszorg, dat tijdens de oorlog verscheen. De waarde van het werk van een figuur als Beveridge voor de werkgelegenheidspolitiek en de sociale zekerheid behoeft niet nader te worden uiteengezet. Sinds de tweede wereldoorlog zijn echter weinig eigen initiatieven van de liberalen te bespeuren. De liberalen conformeren zich grotendeels aan de conservatieve politiek gericht op grotere ondernemersvrijheid. De klacht van Clement Davies valt te verstaan dat ‘het daarbij moet bevreemden dat noch de (conservatieve) regering noch haar aanhangers zich bewust zijn dat zij bij de oplossing van de nationale problemen in feite een volstrekt liberale koers volgen’. Een eigen gezicht vertoont het Engelse liberalisme slechts waar het in tegenstelling tot de Conservatieven hardnekkig het vrijhandelsstandpunt blijft verdedigen en ongetwijfeld meer dan Labour en de Conservatieven oog heeft voor de wenselijkheid van internationale samenwerking. In Duitsland heeft eigenlijk nooit een voluit liberale partij bestaan. Men kan zelfs stellen, dat de tragiek van Duitsland is dat het liberalisme er altijd tot een kleine groep is beperkt gebleven en er nooit volledig heeft doorgewerkt. Het blijkt ook voor het Duitse socialisme moeilijk om een juiste verhouding te vinden tussen individu en gemeenschap, nu de liberale gedachte van het uitgaan van de enkeling en de gerichtheid op de individuele vrijheid daar niet is verwerkt én overwonnen. De doorwerking van het liberalisme is in Duitsland steeds afgestuit op de hardnekkigheid van het patriarchalisme, dat door het Lutheranisme eerder versterkt dan verzwakt is. Th. SchiederGa naar eind4 beschrijft het falen van het Duitse liberalisme in de 19e eeuw aldus: ‘Het bewustzijn van het liberale burgerdom de “algemene stand” te zijn, die het alleenrecht op de uitoefening van politieke macht kan doen gelden, wordt in Duitsland nog versterkt door de nauwe verbinding van de liberale ideeën met de gedachte van de nationale eenheid, waarvan de liberalen zich de hoeders voelen. Ligt hierin een karaktertrek van het Duitse liberalisme, die men in deze vorm ook in Italië vindt, daarnaast voltrekt zich de democratisering van het liberalisme in de Duitse sfeer slechts zeer ten dele | |
[pagina 63]
| |
of in het geheel niet. Noch de uitbreiding tot andere sociale groepen in een vroeger stadium, het vat krijgen op het opkomende proletariaat, noch de omvorming tot een burgerlijke belangenpartij later, is het Duitse liberalisme gelukt. Het heeft zich nooit ten volle aan de werkelijkheid van de massa-democratie kunnen aanpassen.’ Zo valt het niet te verwonderen, dat eerst in 1948 na vele moeilijkheden de Freie Demokratische Partei tot stand kwam. Evenmin dat deze liberale partij over een sterke, in wezen anti-liberale vleugel blijkt te beschikken. Het is duidelijk dat in Duitsland de conservatieven na de oorlog een toevlucht hebben gezocht binnen het omhulsel van de liberale partij. In Frankrijk, waar het liberalisme op een zeer sterke rationalistische traditie kan steunen, is de radicale partij thans gespleten in twee elkaar fel bestrijdende groepen van vooruitstrevend en conservatief karakter, die nog slechts verenigd zijn in een fervent anti-clericalisme. Het voortbestaan van de radicale partij in een milieu, waarin het liberalisme zozeer gecompromitteerd is, valt slechts te verklaren uit het feit, dat in tegenstelling tot Engeland, het Franse kiesstelsel de liberale groeperingen nog een mogelijkheid tot manoeuvreren laat. Daaruit valt ook te verklaren de levensvatbaarheid van een kleine partij als de udsr die grote overeenkomst vertoont met de Vrijzinnig-Democratische Bond ten onzent voor de oorlog. De bij de verkiezingen van 1956 tot stand gekomen verbinding van de progressieve radicale groep met de socialisten en van de groep-Faure met de conservatieven is overigens in hoge mate symptomatisch voor de situatie van het Franse liberalisme en niet alleen voor het Franse. De veranderingen in de Europese politieke verhoudingen kan men zeer goed afmeten aan die in een land als Zwitserland, dank zij het karakter van geestelijk en politiek reservaat van dit lieflijke land. Zwitserland kent nog een echte conservatieve partij van 19e-eeuwse signatuur. Tegenover de Katholische Konservatieve Volkspartei kan men de Zwitserse Liberale Partij haar cultuurstrijd in 19e-eeuwse stijl zien spelen, in het bijzonder op het politieke toneel van de afzonderlijke kantons. Wat voor Zwitserland in sterke mate geldt is trouwens voor verschillende landen nog van betekenis: op het nationale niveau en in de geïndustrialiseerde centra overheerst de strijd tussen socialisme en conservatieve partijen, terwijl op provinciaal en lokaal niveau de strijd tussen conservatief en liberaal overheerst. In Amerika, dat in tegenstelling met de Europese landen een veel minder sterke feodaal-conservatieve traditie heeft, is ‘liberalism’ de naam geworden voor de beweging, die er naar streeft om aan de formele vrijheid en gelijkheid van de constitutie materiële inhoud te geven. Het voert deze strijd tegen een praktisch conservatisme, dat echter meer overeenkomst vertoont met het liberale laissez-faire kapitalisme dan met het Europese conservatisme. Zowel tegen het liberalisme als tegen het praktische conservatisme richt zich een jong principieel conservatisme dat in en na de oorlog is ontstaan en dat voor de toekomst van betekenis kan worden. De ambivalente positie waarin het Europese liberalisme zich bevindt, is | |
[pagina 64]
| |
ook terug te vinden in de vvd, die toch als de typische belichaming van het huidige liberalisme in ons land moet gelden. Op sociaal-economisch gebied bevindt de vvd zich meestal op gelijk niveau met de conservatieve vleugels van de confessionele partijen, maar zij weigert hardnekkig - en theoretisch terecht - zich bij het conservatisme te laten indelen en tracht vanuit haar vrijheidsideologie een zelfstandige positie in het Nederlandse staatkundige leven op te bouwen. Van dit streven om tussen socialisme en conservatisme het liberalisme een eigen gezicht te geven, getuigen ook de pogingen op internationaal niveau te komen tot de formulering van een liberale politiek. In 1947 werd te Oxford de Liberale Internationale opgericht door vertegenwoordigers van 19 landen (ere-voorzitter Salvador de Madariaga). De organisatorische opbouw van deze Internationale biedt een getrouwe kopie van die van de Socialistische Internationale. Zij organiseert jaarlijks congressen, zomerscholen, deskundigen-conferenties e.d. Socialisten mag het troosten, dat, vergeleken met de prestaties tot dusver van de Liberale Internationale, de Socialistische een toonbeeld van politieke kracht en invloed mag worden genoemd. | |
Liberalisme en conservatismeUit het voorafgaande overzicht blijkt reeds dat de politiek van het tegenwoordige liberalisme in de grote vraagstukken van deze tijd weinig eigens te stellen heeft tegenover de praktische politiek van de conservatieve partijen. Het zou niettemin onrechtvaardig ten opzichte van het liberalisme en ondoeltreffend ten aanzien van het inzicht in de politieke verhoudingen zijn, om liberalisme en conservatisme geheel te identificeren. Wanneer ik hier het begrip conservatisme gebruik, dan wordt niet bedoeld het conservatisme in de formele zin van het woord, namelijk het politieke streven tot behoud van het bestaande. Hoewel het begrip conservatisme vaak in deze zin wordt gebruikt, ontledigt men het politiek dan toch van zijn betekenis, want het bestaande wisselt immers met de dag. Terecht wordt de voorstanders van een tweepartijenstelsel op basis van de tweedeling conservatief-progressief wel voorgehouden, dat het weinig zin heeft de partijvorming te baseren op een verschil in politiek temperament. Hoewel temperamentsverschil in politici bepaald geen te verwaarlozen factor is, kan men met goed recht volhouden dat in deze zin genomen in elke partij progressieven en conservatieven worden gevonden. Ik meen echter, dat daar waar de verdediging van de stilstand uitgroeit tot een politieke macht en het conservatisme zich manifesteert, er vrijwel altijd iets meer aan de hand is dan behoud van het bestaande. Anders gezegd, zoals de progressiviteit nooit alleen wil tot verandering is, maar beheerst wordt door een bepaalde conceptie van een andere maatschappij, zo wordt het conservatisme gedragen en gevoed door een bijna altijd vage, maar daarom niet minder werkzame maatschappijopvatting. In het navolgende is getracht deze onderstroom van het conservatisme te kwalificeren in de hoop, dat daardoor het beeld van het | |
[pagina 65]
| |
liberalisme, eens tegenspeler en thans vaak verwisselde tweelingbroeder van het conservatisme, beter uit de verf zal komen. Het is intussen duidelijk dat de conservatieve stroming zowel in het politiek denken als in de politieke praktijk moeilijk te definiëren valt. Het conservatisme wordt immers in belangrijke mate gevoed door het traditionalisme, door een onbewust vasthouden aan het gewordene en tot de kenmerken van de conservatieve stroming behoort stellig de afkeer van scherpe formuleringen. Zoekt men naar een formule voor de conservatieve stroming, dan komt men terecht bij de vele theorieën en leringen, die dienst doen ter verdediging van de orde en waarden van de middeleeuwse standenmaatschappij. Als aan het einde der middeleeuwen handel en verkeer zich ontwikkelen, de Naturalwirtschaft wordt doorbroken en het zelfbewustzijn van de burger zich ontwikkelt, dan heeft het liberalisme in zijn oorsprongen niet alleen te kampen met een katholieke maatschappijstructuur die kan bogen op een brede theoretische en wijsgerige fundering, maar ontmoet het naar vrijheid strevende burgerdom een gehechtheid aan de feodalistische structuur, die ook zonder deze theoretische en wijsgerige fundamenten de eeuwen door tot in onze tijd een politieke kracht van betekenis blijkt te zijn. Tegenover de vrijheidsidee, die aan het begin en het eind van het liberalisme staat, kent het conservatisme alleen een bedingte Freiheit. Vrijheidsrechten zijn privileges van de absolute vorst en de opvatting van de vrijheid als gunst blijft leven ook wanneer het geloof in de goddelijke zending van de vorst is verdwenen. Ontwikkelt zich binnen het liberalisme - op een afstand van de vrijheidsidee - de idee van de gelijkheid, het conservatisme blijft hiërarchisch denken. Ook wanneer het geloof in de goddelijke ordening der standen is verdwenen, hecht het conservatieve denken aan rangen en standen, houdt het in beginsel vast aan de heer-knecht-verhouding, zoals de middeleeuwen die kenden. Tegenover het rationalisme van het liberalisme is het conservatieve denken historisch gericht, niet in de zin van het verstaan van maatschappelijke verschijnselen in hun historische wording, maar in de betekenis van een sanctioneren van het historisch gewordene. Het conservatieve denken is een statisch denken, waarin recht is wat historisch is gegroeid met een felle afkeer van rationele maatschappijconstructies, van utopie en aardse heilsverwachting. Het conservatieve denken heeft irrationele wortels en is telkens opnieuw door irrationele stromingen gevoed (de Duitse romantiek), het stelt intuïtie boven verstand. Het heeft een tamelijk pessimistische mensbeschouwing, gelooft in elk geval niet in de ontwikkelingsmogelijkheid van de zedelijke natuur van de mens, maar in de onveranderlijkheid van de driften in mens en groep. In tegenstelling tot het liberalisme heeft het conservatisme in de verhouding overheid-onderdaan steeds de volle nadruk op de betekenis van de staat gelegd, het komt op voor het eigen recht van de staat tegenover de theorieën | |
[pagina 66]
| |
van sociaal contract en volkssoevereiniteit (Burke, de Maistre, Stahl). De verbinding van de nadruk op de staatsmacht, het voeden van irrationele elementen en het in een positie van ondergeschiktheid houden van grote volksmassa′s, voortvloeiend uit de voorkeur voor een hiërarchische en oligarchische structuur, heeft het conservatisme bij uitstek gemaakt tot de drager van nationalistische sentimenten. Tegenover het liberalisme, dat altijd internationalistisch gericht is geweest en voor vrijhandel heeft gepleit, is het conservatisme nationaal en protectionistisch. Waar het liberalisme zich nauw met het nationalisme heeft verbonden, zoals in Duitsland en Italië, is het aan deze verbinding ten onder gegaan. Wortelt het liberalisme in de stedelijke burger en is het als beweging de belichaming van de emancipatiestrijd van de opkomende burgerij, het conservatisme wortelt in het platteland en de agrarische verhoudingen; symptomatisch voor de sfeer van het conservatisme is de verheerlijking van het boerenbestaan en de afkeer van de grote stad. De polaire tegenstelling tussen liberalisme en conservatisme in het tijdperk voorafgaande aan het moderne industrialisme mag veel aan kracht hebben verloren, het verschil in uitgangspunt en sociale verworteling werkt tot in onze tijd door. Een tegenoverstelling van de kenmerken van actueel conservatisme en modern liberalisme moge dit verduidelijken. De kenmerkende trekken van het huidige conservatisme zou ik als volgt willen omschrijven. 1 Principieel houdt het vast aan de eenheid van kerk en staat zonder dat dit overigens nog veel inhoud krijgt, ook niet bij de Engelse Conservatieven of in de Scandinavische landen. In de politieke praktijk wordt op nationaal niveau door de conservatieven het liberale adagium van de neutraliteit van de staat aanvaard. Op lokaal niveau en in kleine landen als Zwitserland leidt het beginsel nog dikwijls tot heftige conflicten. 2 Het is nationalistisch en kolonistisch. Het verzet zich overal tegen internationale integratie voor zover deze zou kunnen leiden tot supra-nationale gezagsorganen en beperking van de nationale soevereiniteit. 3 Het verdedigt het monopolistisch kapitalisme en gelooft niet in de werking van de concurrentie als ordenend principe, maar aanvaardt de hiërarchische ordening van de particuliere onderneming. Het verdedigt de particuliere eigendom onder het motief van waarborging van de persoonlijke vrijheid. 4 Het aanvaardt de verzorgende functie van de staat slechts in zoverre als deze erop gericht is een minimum bestaan te verzekeren en betwist de taak van de staat als herverdeler van het nationaal inkomen. Het weigert ‘gelijkheid’ als doelstelling te aanvaarden en stelt daarvoor het ‘recht’ in de plaats. Het recht dat rekening dient te houden met de krachten van ongelijkheid, waardoor de maatschappij wordt vooruit gestuwd en in stand gehouden. 5 Het bestrijdt de welvaartsstaat met de formule van de rechtsstaat en identificeert de welvaartsstaat met de Verstaatlichung van de mens en met staatsoverheersing uitlopend op tirannie. | |
[pagina 67]
| |
6 Het is wezenlijk gekant tegen het algemeen kiesrecht, al zal het in de praktijk daar niet te veel over spreken in de schaduw van het fascisme. Het beschouwt het algemeen kiesrecht als een intellectualistisch-rationalistische uitglijding, als ‘despotie van de rede’. Ter toelichting diene hetgeen T.E. Utley schrijft in de ‘Spectator’ van januari 1955 over de ontwikkeling in Engeland. ‘Het voornaamste thema van vrijwel alle intelligente beschouwingen over de politiek van het ogenblik is, dat onze tegenwoordige moeilijkheden voortkomen uit de 18e-eeuwse ontwikkeling en de rationalistische traditie in de politieke theorie en het populairste thema daarbij is wel, dat het systeem van meerderheidsbeslissingen permanent en in toenemende mate de tendens heeft te leiden tot dictatuur of bankroet of beide.’ Ook Walter Lippman richt zich in zijn laatste geschrift (The Public Philosophy) tegen wat hij noemt de Jacobijnse conceptie van de democratie, het systeem van meerderheidsbeslissingen en de macht van het volk. 7 Het organiseert en actualiseert irrationalistische sentimenten tegen planning en sociale constructies, die het als rationalistische schema′s veroordeelt. ‘Politiek is een vak voor hen, die zijn opgegroeid in families met tradities en in een omgeving, waarin sinds generaties begrip leeft voor waar het in de politiek om gaat, geen vak voor ruwe sociale wetenschapsmensen, die blauwdrukken op de tafel gooien en de maatschappij wensen te hervormen op een wijze waarvan alleen mensen zonder enige politieke wijsheid kunnen menen, dat zij zou kunnen functioneren’ (aldus een typering van Noel Annan in ‘The Political Quarterly’, juli-september 1955). Dit conservatisme kan revolutionair zijn, zoals liberalisme en socialisme revolutionair kunnen zijn. Wanneer het conservatisme revolutionair optreedt, plegen wij het reactionair te noemen, maar het is op zichzelf onjuist om de conservatieve stromingen, zoals die hier zijn geschetst, als typisch a-revolutionair te zien. Veelal zijn zij contra-revolutionair opgetreden en ook het jongste verleden kent voorbeelden van revolutionaire tendenties binnen het conservatisme (de Gaulle). Dat het conservatisme uitlopers in en zijarmen naar het fascisme heeft, behoeft hier verder geen betoog. Tegenover dit conservatisme laat zich de positie van het moderne liberalisme als volgt omschrijven. 1 De uitwerking van het democratisch beginsel op sociaal en internationaal gebied, waarin het socialisme de leiding heeft, wordt op een afstand gevolgd. Men beschouwe als voorbeeld de houding van de vvd inzake de medezeggenschap en in het Indonesische vraagstuk. 2 De individuele vrijheid blijft voorop staan, maar de welvaartsstaat wordt in beginsel aanvaard. In de praktijk wordt er aan geknabbeld vooral waar het liberalisme in de oppositie is tegen socialistische regeringen. 3 Het aanvaardt overheidsingrijpen ter verzekering van werkgelegenheid en sociale zekerheid. Het doet echter geen afstand van het winstmotief als sociale prikkel en stelt geen alternatief voor de mentaliteit van de competitive society, die op de werking van het individuele winstmotief berust. 4 Verzet wordt aangetekend tegen een verdergaande verschuiving van | |
[pagina 68]
| |
particuliere naar overheidsbestedingen met een beroep op het in gevaar brengen van de consumptievrijheid. 5 Er is een zekere bereidheid tot het scheppen van gelijkheid van kansen, hoewel het socialisme op dit punt een aanzienlijk uitgewerkter visie heeft. 6 Het verzet zich tegen ingrijpen in de structuur van de bezitsverhoudingen, dus tegen beperking van het erfrecht en vergemeenschappelijking. In toenemende mate wordt de nadruk gelegd op bezitsspreiding als typisch liberale oplossing van het sociale vraagstuk. In het algemeen wordt de voorkeur gegeven aan verbetering van bestaande instellingen en wordt het scheppen van nieuwe instellingen afgewezen. 7 Het is bereid tot internationale samenwerking, maar sceptisch ten opzichte van internationale ordening en het scheppen van internationale organen met ordenende bevoegdheden. Als deze typering juist is, volgt daaruit dat niet alleen historisch, maar evenzeer praktisch-politiek een identificatie van liberalisme en conservatisme onjuist is. Er volgt evenzeer uit dat het liberalisme zich ver verwijderd heeft van de vrijheid en gelijkheid, die aan het begin van zijn staatkundige vormgeving heeft gestaan. De positie van het liberalisme wordt in dit verband wellicht het scherpst getypeerd door de preambule van het beginselprogram van de Engelse liberale partij: ‘De liberale partij is er om een liberaal gemenebest te bouwen, waarin elke burger vrijheid, eigendom en veiligheid zal bezitten en niemand in afhankelijkheid zal worden gebracht door armoede, onwetendheid of werkloosheid. Haar voornaamste zorg geldt de rechten en ontplooiingsmogelijkheden van het individu en op alle gebieden stelt zij de vrijheid voorop.’ Vrijheid, eigendom en veiligheid hebben het ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ verdrongen. De gelijkheid heeft plaats gemaakt voor de eigendom, de broederschap voor de veiligheid. Het vooruitstrevende ideaal van de omhoog worstelende burger heeft plaats moeten ruimen voor de veiligheidsgarantie van de gezeten burger. | |
Liberalisme en socialismeOok in de huidige verhoudingen blijft er dus tussen liberalisme en conservatisme in beginsel een kloof bestaan. Is er in de ontwikkeling van liberalisme en socialisme een element van samenvloeiing? Verwachtingen daaromtrent worden vooral gebaseerd op toenadering die het gevolg zou zijn van de emancipatie van de arbeidersklasse. Welke verschillen zouden de emancipatiebewegingen van de burger- en arbeidersklasse verdeeld moeten houden indien ook de arbeiders tot volwaardige burgers zijn geëmancipeerd? Men wijst dan verder op de mate van overeenstemming in sociaal-economische politiek, met name in de werkgelegenheids- en de conjunctuurpolitiek, die tussen liberaal-socialisme en sociaal-liberalisme valt te constateren. Ik meen, dat er tussen modern liberalisme en modern socialisme in een drietal opzichten verschil valt aan te wijzen, verschillen die hun grondslag | |
[pagina 69]
| |
vinden in uiteenliggende stations van vertrek en hun weerslag hebben in de politieke praktijk. 1 De rationalistische en a-historische denkwijze van het liberalisme belemmert het zicht op de principiële en duurzame betekenis van ordening en overheidsleiding als grondslagen van de welvaartsstaat. De liberale visie ten aanzien van de toegenomen overheidsbemoeiing van de verzorgende staat komt kort gezegd hierop neer: het 19e-eeuwse liberalisme heeft een fout gemaakt door niet te zien dat in de periode tussen het voor-industriële en het hoog ontwikkelde industriële tijdperk een sociale situatie ontstond, waarin de staat helpend, zorgend en regelend moest ingrijpen om het machteloze en rechteloze proletariaat voor de ondergang te behoeden. Deze fout is vooral dank zij het socialisme gecorrigeerd, maar als gevolg van de gestegen welvaart zijn thans de voorwaarden geschapen om de staatstaak te beperken en individuen en groepen op basis van vrijwilligheid voor zichzelf te laten zorgen. In deze geest bepleit bij voorbeeld de katholiek Collin Clark de liquidatie van de sociale diensten van de staat, vèrgaande beperking van de overheidsbestedingen en een zodanige reconstructie van de welvaartsstaat, dat de overheidstaak niet essentieel zou gaan verschillen van de functies door de 19e-eeuwse staat uitgeoefend. De hieraan ten grondslag liggende gedachtengang is die van het voorbijgaande karakter van een vèrgaande leiding en ordening van het maatschappelijk leven en een terugkeer naar een zichzelf regelende maatschappij. De invisible hand en het laisse-faire zijn weliswaar uit program en propaganda verdwenen, maar de achterdocht tegen de staat en het geloof in de natuurlijke zelfordening van individu en groep is overeind gebleven. Het socialisme ziet daartegenover bewuste ordening en overheidsleiding als een positieve gemeenschapstaak, niet van voorbijgaand karakter, maar noodzakelijk en wenselijk om in een door technische en massale processen bepaalde techniek en economie de materiële vrijheid voor enkeling en groep te kunnen verwerkelijken. De historische gebondenheid van het socialisme aan de wanhoopssituatie van het 19e-eeuwse proletariaat heeft het socialistisch denken, hoe genuanceerd ook, het station van vertrek doen kiezen in een beteugeling en ordening van de maatschappelijke krachten onder leiding van een democratisch gecontroleerde overheid. De tegenstellingen, die gedurende de afgelopen jaren in het parlement tussen pvda en vvd gebleken zijn ten aanzien van de ordenende taak van de overheid op het terrein van de belastingpolitiek, de pbo, de prijsbeheersing van landbouwgronden, de loonpolitiek, het toezicht op het kredietwezen, het ontslagrecht, waren hiervan evenzovele voorbeelden. Hoewel het bij elk van deze in geding zijnde ordeningsmaatregelen kon lijken of het slechts om graadverschillen ging en het in feite natuurlijk ook een zaak van meer of minder overheidsbevoegdheden en gemeenschapsregelingen is, waren de gebleken standpuntverschillen telkens de weerspiegeling van een principieel andere opvatting over de taak van de overheid en het effect van aan zichzelf overgelaten maatschappelijke krachten, met andere woorden: van een verschil in maatschappijopvatting. | |
[pagina 70]
| |
In dit verband lijken de verwachtingen van degenen, die bij een stijgend welvaartspeil een versmelting van socialisme en liberalisme verwachten, weinig gefundeerd. De behoefte aan planning en leiding is immers niet in de eerste plaats afhankelijk van de graad van welvaart maar van de mate van evenwichtsverstoring van het sociaal-economisch leven en deze evenwichtsverstoring kan zich zowel bij een relatief laag als bij een relatief hoog welvaartspeil voordoen. De uitwerking van de crisis van 1929 in de Verenigde Staten wettigt zelfs de conclusie, dat bij een relatief hoog welvaartspeil en het ontbreken van overheidsplanning deze evenwichtsverstoringen eerder groter dan kleiner zullen zijn dan bij een relatief laag welvaartspeil. 2 Liberalisme en socialisme vallen uiteen in een verschillende waardering van de gemeenschap. Het liberalisme heeft in zijn reactie op de dwangorganisatie van de middeleeuwse kerk- en standenstaat nooit de weg naar de concretisering van de broederschap uit de geniale trits van de Franse Revolutie gevonden. Het liberalisme is in al zijn veelvormige veranderingen uit blijven gaan van het individu en heeft de gemeenschap nooit als uitgangspunt van denken aanvaard. Het socialisme is daarentegen mede een reactie geweest op het individualisme van de 18e en 19e eeuw. In de stelling over de vervreemding van de mens van zichzelf onder het kapitalisme bij Marx ligt het protest tegen het verloren gaan van levende gemeenschappen, van de ware verhouding van de mens tot de medemens, reeds besloten. Heel de geschiedenis van de socialistische beweging spreekt van dit verlangen naar een nieuwe gemeenschap, zoals deze trouwens ook reeds in de experimenten van de utopische socialisten tot uiting was gekomen. Praktisch politiek uit dit verschil in uitgangspunt en karakter tussen socialisme en liberalisme zich in het bijzonder in het verdelings- en in het cultuurvraagstuk. In het verdelingsvraagstuk, waarin de idee van de solidariteit, geënt op die van de gelijkheid, het socialisme onophoudelijk in conflict brengt met de aristocratisch-individualistische instelling van het liberalisme. Het 19e-eeuwse liberalisme identificeert in sterke mate de burgerklasse met ‘de algemene stand’, die bij uitsluiting het recht tot vertegenwoordiging van het volksbelang toekomt. Theoretisch is er een vrij sterke ontwikkeling in de richting van een democratisch liberalisme, dat voor alle groepen gelijkelijk wil opkomen, maar in de politieke praktijk ontkomen liberale partijen niet aan het stempel der belangenvertegenwoordiging van de burgerklasse. Parlementair-politiek heeft deze tegenstelling zich in de afgelopen jaren geuit in de strijd om de loonpolitiek, om de denivellering en de belastingpolitiek. (Het is curieus, dat prof. dr. J. Zijlstra in de vijfde stelling van zijn proefschrift in 1948 als basis voor een ‘christelijke economie’ in het vlak der economische politiek het probleem van de verdeling stelde. Het zal interessant zijn te ontdekken of deze christelijke, economische verdelingsleer liberaal, socialistisch of eenvoudigweg conservatief zal zijn.) In het cultuurvraagstuk uit dit verschil in uitgangspunt tussen socialisme en liberalisme zich vooral in de bereidheid van het socialisme om ter wille van | |
[pagina 71]
| |
de gemeenschapsvorming en het deel hebben aan de cultuur gemeenschapsorganen een activerende, stimulerende en leidende taak te doen vervullen, waartegenover het liberalisme veelal een vertragingspolitiek heeft gevoerd, die opnieuw in feite vaak het karakter van graadverschillen zal hebben gedragen, maar terug moet worden gevoerd op het verschil in waardering van de betekenis van de gemeenschap voor de burger. De vvd benadert vraagstukken, die het geestelijk leven raken, nog veelal vanuit het standpunt van de staatsonthouding, de liberale staat, die niemand in de weg staat, zolang hij de openbare orde niet in gevaar brengt, maar die ook niet werkelijk stimuleert, indien dit voor een bepaalde geestelijke stroming van belang zou kunnen zijn. De eerbiediging van elke ‘achtbare’ overtuiging hangt samen met het inzicht, dat niemand beter of waardevoller is dan een ander, alleen uit hoofde van zijn overtuiging. Hierin is geen verschil tussen vvd en pvda. Maar de erkenning dat de vormgeving van een zedelijke overtuiging als zodanig een positieve factor is in het leven der gemeenschap en daarom de steun van de overheid verdient, stuit bij de liberalen af op hun individualistisch uitgangspunt. De pvda neemt hier afstand van de staatsonthouding en erkent dat de overheid bewust de activiteit van de particuliere organisaties, die zich de behartiging van de geestelijke belangen van hun leden ten doel stellen, zal moeten steunen. 3 Het moderne liberalisme beroept zich op zijn vrijzinnig beginsel. Deze vrijzinnigheid draagt een levensbeschouwelijk karakter en is terug te voeren op de bepalende momenten in het ontstaan van het liberalisme: rationalisme, Aufklärung en Vernunftglaube. Het begrip vrijzinnigheid is ontstaan uit de tegenstelling tot kerkelijk gebonden denken en speelt in de liberale sfeer nog steeds een overwegende rol. De statuten van de Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de vvd, bevatten geen andere plaatsbepaling dan studie op basis van de vrijzinnige beginselen. Men spreekt van het vrijzinnig kiezerscorps, de vrijzinnige middenstanders en de vrijzinnige partij; in het begrip vrijzinnig ligt het ethos van het moderne liberalisme besloten. Deze vrijzinnigheid wordt geconcretiseerd in de vooropstelling van de vrijheid als specifiek liberale norm voor overheids- en maatschappelijk denken. Deze vrijheidsleer werkt met de norm van ‘het algemene’ als toetssteen van verdraagzaamheid en toelaatbaarheid. De inhoud van het ‘algemene’ wordt dan gevormd door door allen aanvaarde beschavingswaarden. Het doorbraak-socialisme wijst een vrijzinnigheid, die balanceert op de grens van geesteshouding en levensbeschouwing, als grondslag van partijvorming principieel af. Vanuit de erkenning dat de inhoud der vrijheid voor verschillende levensbeschouwelijke groeperingen onvermijdelijk een andere is, zoekt het op het punt van de geestelijke vrijheid van geval tot geval naar een dusdanige vormgeving, dat de vrijheid der onderscheidene groepen naar hun eigen opvatting zoveel mogelijk kan worden gerealiseerd. Het doorbraak-socialisme waardeert daarbij de godsdienstige en levensbeschouwelijke groepen als krachtbronnen van cultuur en aanvaardt de stuwing van socialistische opvattingen uit godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuigin- | |
[pagina 72]
| |
gen als een verrijking van het socialisme en de culturele ontwikkelingsmogelijkheden van de volksgemeenschap. Dit doorbraakbeginsel betekent dus nog iets anders en meer dan de liberale formule dat binnen de liberale partij plaats is voor aanhangers van verschillende godsdienstige levensovertuigingen. Men mag het moderne liberalisme, zoals het zich ten onzent in de vvd vertoont, niet verwijten dat het vasthoudt aan de stelling dat godsdienst privaatzaak is. Het aanvaardt dat de godsdienstige overtuiging meespreekt in het politieke oordeel, maar het beginsel der vrijzinnigheid, in casu het liberale vrijheidsbeginsel, wordt als het ware gesuperponeerd op het godsdienstige beginsel. Hieruit vloeit onvermijdelijk voort dat voor de vvd een federalistischeGa naar eind5 structuur als die van de pvda met levensbeschouwelijke werkgemeenschappen, principieel onaanvaardbaar is. Oud heeft jonge liberalen, die om een dergelijke structuur voor de vvd vroegen, er terecht op gewezen, dat zij dan nog maar bitter weinig begrepen hadden van het wezen van het liberalisme. Het verschil in grondslag van partijvorming tussen modern socialisme en modern liberalisme moet uiteraard tot verschillend optreden in de praktische politiek leiden. Vanuit haar ‘vrijzinnige’ beginselen kiest de vvd in tegenstelling tot de pvda voor de openbare school en vanuit haar individualistisch vrijheidsbeginsel geeft zij herhaaldelijk blijk geen recht te doen wedervaren aan de vrijheid, zoals andere levensbeschouwelijke groeperingen deze verstaan. De dwang door het liberalisme uitgeoefend in de schoolstrijd was dan ook geen aberratie van het liberale beginsel, doch een consequentie van de verabsolutering van het vrijzinnige vrijheidsbegrip zoals die ook thans nog zowel in ons land als in andere landen tot uiting komt. Het moderne socialisme bevindt zich vanuit haar federalistische structuur uiteraard tegelijk geplaatst tegenover de interpretatie van geestelijke vrijheid door de confessionele partijen aan wie moet worden verweten dat zij stelselmatig streven naar het doen domineren van de eigen confessioneel gebonden vrijheidsinterpretatie in het overheidsbeleid. Zo valt het te verklaren, dat de pvda na de oorlog in het parlement in vraagstukken, waarin de geestelijke vrijheid aan de orde was, soms met de vvd tegenover de confessionele partijen heeft gestaan (motie-Stokman inzake geestelijke verzorging, recht van beroep inzake rechten van de mens, mandement, rechten van de kerken in de radio), soms met de confessionele partijen tegenover de vvd (Crematiewet, Zondagswet), en in beginsel steeds eenzaam tegenover vvd plus confessionele partijen. Haar uitgangspunt is een ander dan dat van de vvd en de confessionele partijen. | |
Stromingen en partijenIn de voorafgaande paragrafen is achtereenvolgens een confrontatie van conservatisme en liberalisme en van liberalisme en socialisme aan de orde geweest. Het is onvermijdelijk dat een dergelijke tegenoverstelling een sterk | |
[pagina 73]
| |
ideaal-typisch karakter draagt. Dit valt temeer op, wanneer men van de beschreven stromingen de weerslag zoekt in de bestaande partijen in West-Europa en in ons land. Het beeld van de partijen is eindeloos bonter en veelkleuriger dan de voorafgaande bladzijden konden doen vermoeden. Voor het socialisme geldt dit misschien nog het minste. Zij zijn tenminste voor zover het de partijnaam betreft nog vrij behoorlijk herkenbaar. Maar ook hier, welk een verschil in geestelijk klimaat, organisatie en program! Met het liberalisme staat het al weer veel gecompliceerder. Het is een oude klacht, dat de liberalen-naar-de-geest dikwijls in één land over verschillende partijen zijn verdeeld, terwijl de liberale partijen-naar-de-naam op het Europese continent veelal burchten van het conservatisme zijn geworden. En die in naam liberale partijen verschillen dan nog weer in praktisch politiek gedrag op een wijze, die de verschillen op dit punt tussen de socialistische partijen tot vluchtige nuances doet verbleken. Bij de politieke partijbepaling van het conservatisme komt men echter bepaald in een warwinkel terecht. In Engeland, Scandinavië en Zwitserland bestaan conservatieve partijen naar de naam. Zij bieden enig houvast en hebben althans het voordeel, dat zij hun waar niet onder de gewilde progressieve verpakking aan de man proberen te brengen. Daarbuiten moet men de conservatieven zoeken in een veelheid van typische belangengroeperingen (boeren, middenstanders, winkeliers, anti-belastingbetalers), nationalistische en gewestelijke groeperingen (monarchisten, onafhankelijken, plaatselijk belang), en - veelal in een monsterverband met liberaal en socialistisch gezinden - in confessionele partijen (christen-democraten, anti-revolutionairen). Gezien de grote rol, die de confessionele partijen in de Nederlandse politiek spelen, mag een enkele opmerking ter verduidelijking van hun positie in het geschetste verband van de grote politieke stromingen in West-Europa niet ontbreken. Vooropgesteld zij, dat deze opmerking een uiterst schetsmatige moet zijn, omdat invloeden en verbanden, zowel historisch als actueel, hier buitengemeen ingewikkeld en veelvormig zijn. Het is met name in kort bestek vrijwel niet doenlijk aan de diepgaande inwerking van rooms-katholicisme en calvinisme op conservatisme, liberalisme en socialisme als politieke bewegingen recht te doen wedervaren. Zowel rooms-katholieken als calvinisten werken bovendien in het kader van confessionele partijen met de pretentie van eigen, zelfstandige politieke bewegingen, hetgeen het beeld nog meer compliceert. Historisch beschouwd lijkt het echter onbetwistbaar, dat rooms-katholicisme en calvinisme voornamelijk binnen de sfeer van het conservatisme invloed hebben uitgeoefend, dit hebben versterkt en gevoed, als gevolg waarvan de maatschappelijke ontwikkeling van de nieuwe tijd zich in belangrijke mate buiten deze geestelijke krachtbronnen om - en ten dele zelfs in scherp verzet daartegen - heeft ontwikkeld. Er loopt weliswaar door de gehele 19e eeuw een spoor van religieus liberalisme (de Lamennais), maar èn de doorbreking van het feodalisme èn de totstandkoming van de constitutionele democratie èn de eerste, beslissende fasen van de emancipatie der arbeiders hebben zich grotendeels buiten de christelijke maatschappijlerin- | |
[pagina 74]
| |
gen om voltrokken. Eerst gedurende de laatste decennia heeft een diepgaande confrontatie met het socialisme rooms-katholicisme en calvinisme ten dele uit de gebondenheid aan het conservatieve denken bevrijd. Het nieuwe socialisme, zoals het ten onzent in de Partij van de Arbeid gestalte kreeg, is vrucht van deze confrontatie. Het betekent dat ook de verhouding socialisme en liberalisme niet los kan worden gezien van de doorbraak en het vraagstuk van de partijvorming en -indeling. Nog altijd strijden drie concepties om de voorrang. De conservatieve van het ancien régime, de liberale van de staatkundige vrijheid onder leiding van de algemene stand, de socialistische van de welvaartsstaat met een geestelijk pluriforme signatuur. De confessionele partijen in ons land ‘vleugelen’ daaromheen en in de Franse mrp, de Duitse cdu of de Italiaanse Democrazia Christiana is het niet anders. In de strijd om de inrichting van de samenleving is de fundamentele tegenstelling in deze tijd die tussen socialisme en conservatisme, al of niet van een liberale vernis voorzien. Men behoeft voor uitingen van een onvervalst conservatisme niet te zoeken bij ‘extremisten’ als Welter, Duynstee, Gerbrandy, Gerretson, men kan ook terecht bij Romme, als men zijn kort na de oorlog verschenen publikatie over een nieuwe Grondwet opslaat of als men genieten wil van het fraai gestileerde heimwee naar de voltooid verleden tijd van prof. F.H.J.M. van der Ven in zijn Schaduwen van het modernisme (1951). Het zou evenzeer onjuist zijn te menen, dat het conservatisme een zaak is van een uitstervende generatie en geen eigen, bezielende ideologie meer kan ontwikkelen. Ik denk hierbij niet in de eerste plaats aan neo-fascistische stromingen - voor zover in dit betoog van conservatisme sprake is houdt het zich bezig met denken en actie binnen een anti-totalitaire sfeer, al beweegt het conservatisme zich daarin per definitie aan de periferie. Tot begrip van een sterk ideologisch conservatisme denke men aan de invloed die conservatieve schrijvers als Möller van den Broeck, Ernst Jünger en Von Salomon in Duitsland kort na de eerste wereldoorlog hebben uitgeoefend. We hebben ze nu als pre-nazi gecatalogiseerd, maar als Hitler niet geslaagd was? Zij het tegen een totaal andere achtergrond is in dit verband de ontwikkeling in de Verenigde Staten niet zonder belang. Zoals hiervoor reeds werd opgemerkt, heeft zich in de Verenigde Staten na de tweede wereldoorlog een conservatieve stroming geopenbaard, die sterk ideologisch gericht is. Deze jong-conservatieven, waarvan Russell Kirk (The Conservative State of Mind from Burke to Santayana, 1953 en A Program for Conservatives, 1954) en Peter Viereck (Conservatism Revisited - the Revolt Against Revolt) als publicisten het meest bekend zijn, mogen geenszins geïdentificeerd worden met het praktisch-politieke conservatisme van de rechtervleugels van Democraten en Republikeinen. Kirk is een ideologisch conservatief, die vooral teruggrijpt op Burke en die in zijn opvattingen de Europese neo-liberalen zeer dicht benadert. ‘Principiële belangen van het ware conservatisme en de libertaire democratie oude stijl beginnen thans samen te vallen. Gedurende de laatste tien jaren en waarschijnlijk voor een lange komende periode zullen de conservatieven de constitutionele demo- | |
[pagina 75]
| |
cratie verdedigen als een waarborg voor traditie en orde en intelligente democraten zullen de conservatieve filosofie begroeten als het enige systeem van idealen, waarmee de planners van de nieuwe orde kunnen worden weerstaan.’ Viereck zoekt ‘een Amerikaanse synthese van Mill en Burke, van liberale vrijheid en historische continuïteit van het conservatisme’. Hij keert zich even fel tegen het kapitalistische conservatisme van Knowland als tegen het vulgaire linkse progressivisme van de ‘liberals’. Dit jong-conservatisme, waartoe men in wijder verband ook figuren als Peter Drucker kan rekenen, kenmerkt zich door een politieke en sociale theorie, waarin aristocratie, sociale harmonie, gemeenschapszin, godsdienst, sociale tevredenheid, eerbied, orde en traditie voorop worden gesteld en gelijkheidszucht, vooruitgangsgeloof, meerderheidsbeslissingen, individualisme en materialisme als vijanden worden gezien. Anders gezegd, dit jong-conservatisme wil met behoud van een aantal liberale verworvenheden de schaduwen van het modernisme bestrijden. Daarin is allerlei dat niet onsympathiek klinkt, hetgeen trouwens van verschillende conservatieve uitingen dichter bij huis eveneens kan worden gezegd. In welke zachte of harde stijl het conservatisme echter ook optreedt - in de strijd om de oplossing van de grote vragen van deze tijd (de afweer tegen het communisme, de houding tegenover het ontwaakte Azië, de sociale en politieke eenwording van Europa, de beheersing van atoomenergie en automatisering) maakt het op z′n best pas op de plaats en werkt het doorgaans desintegratie en communisme in de hand, onverschillig in welke partij-politieke vermomming het optreedt. In de strijd tegen het conservatisme is het moderne liberalisme, waar het met eigen partijvorming optreedt, zo het al geen gemene zaak maakt met het conservatisme, een sta-in-de-weg voor een doeltreffende bestrijding. Aan de verhoudingen in eigen land is dit zeer wel te demonsteren en daaraan zijn onze slotbeschouwingen gewijd. | |
VVD, PvdA en de partijvormingNa de gegeven afbakening van modern liberalisme ten opzichte van conservatisme en socialisme, mag de vraag worden gesteld in hoeverre in concreto de pvda de vvd als bondgenoot dan wel als tegenstander heeft te zien. Uit de tegenoverstelling van conservatisme en liberalisme vloeit voort, dat de pvda in de politieke strijd nog dikwijls met de vvd tegenover de confessionele partijen zal staan. Naarmate de vvd haar afkomst minder verloochent zal dat meer het geval zijn. In het grote vraagstuk van de verwerkelijking van de gelijkheid van kansen heeft de pvda meer te verwachten van liberale bewustwording dan van de confessionele partijen, die zich slechts moeizaam ontworstelen aan het conservatief-hiërarchisch denken. Hier staat dan tegenover dat de confessionele partijen, oorspronkelijk gebonden aan een conservatieve grondstructuur, zoals die eerder werd getypeerd, diepgaand de invloed van | |
[pagina 76]
| |
het socialistisch denken hebben ondergaan en met name na de oorlog een zonderlinge twee-eenheid van conservatieve en progressieve vleugels hebben vertoond. De verbinding van de confessionele partijen met belangrijke groepen arbeiders ontneemt ze bovendien het klasse- en belangenkarakter, waartoe de vvd voortdurend dreigt af te zakken. In beginsel staat de pvda echter niet anders tegenover samenwerking met de vvd dan tegenover samenwerking met de confessionele partijen in de geijkte zin. Zij kan de grondslag van partijvorming zowel van de vvd als van de confessionele partijen niet anders zien dan als een oorzaak van een onvermijdelijk dualisme van deze partijen en als een belemmering voor duidelijke politieke verhoudingen. De vraag of de vvd in haar huidige structuur een zelfstandige, nuttige functie in ons politieke leven kan worden toegekend, moet dan ook ontkennend worden beantwoord. Uit het hiervoor geleverde betoog mag duidelijk zijn dat naar onze opvatting de vvd in haar tegenwoordige vorm noch bij een progressieve concentratie noch bij een conservatieve concentratie op haar plaats is. Zij is door haar semi-levensbeschouwelijk karakter ook ongeschikt om een centrumpositie in te nemen. Dit verklaart waarom het beeld van de vvd in de naoorlogse politiek dat is van een partij, die haar plaats niet kan vinden, soms aansluiting zoekend bij rechts dan weer pogingen doend om voor de pvda aanvaardbaar te verschijnen. De gedachte aan een derde macht waarmee enkele jaren is geleurd, was een speculatie op een mogelijke centrumpositie, zij het dan een speculatie gebaseerd op de naïveteit, dat de ar- en ch-leiders niet zouden inzien dat een onvermijdelijk conservatief gekleurd bondgenootschap met het vrijzinnig confessionalisme alle betogen tegen de progressieve doorbraak zou ontkrachten. Sinds de gedachte van de derde macht voorlopig begraven is, heeft de vvd haar kracht gezocht in het beklemtonen van de tegenstelling socialisme-liberalisme. Daarbij treedt zij bij voorkeur op in de merkwaardige rol van hoedster-bij-uitstek van de geestelijke vrijheid, terwijl tegelijk ontkend wordt dat voor de vvd de verhouding godsdienstige overtuiging en politieke partijkeuze anders zou liggen dan voor de pvda. Dat deze laatste stelling de onverdeelde instemming van de confessionele partijen geniet is duidelijk, want zij hebben immers altijd beweerd dat socialisme en liberalisme ‘op dezelfde wortel stoelen’. Wat prof. Oud en ‘Trouw’ verenigt, is dat met instandhouding van deze stelling de doorbraak naar zuiverder partijverhoudingen wordt tegengehouden - hetgeen een conservatief belang is. In dit licht bezien is ook de fusie van kvp en knp geen capitulatie van de heer Welter, maar een daad van wijs beleid van een wijs conservatief staatsman, die begrijpt dat het conservatisme in ons land het veiligst vaart bij een sterke positie van de confessionele partijen. Een doorbraak naar rechts, het ontstaan van een conservatieve concentratie, zou immers de doorbraak van de pvda in de hand werken, door de aandacht van honderdeneen bijzaken op de hoofdzaak te richten. Het is het noodlot van het liberalisme in deze tijd, dat het, ook waar het | |
[pagina 77]
| |
anders zou willen, het conservatisme onvermijdelijk versterkt.
Deze confrontatie van socialisme en liberalisme als politieke bewegingen heeft zich met zeer ongelijke grootheden beziggehouden. Het schijnt niet anders te kunnen - in het politieke vlak - in Nederland.
Vatten we de conclusies samen. Indien het socialisme zijn ontwikkeling van progressieve volksbeweging met begrip voor de voortdurend zich wijzigende maatschappijverhoudingen voortzet, valt niet goed in te zien welke nuttige rol een liberale partij nog zou kunnen vervullen. De radicalen onder de liberalen hebben in grote meerderheid een plaats in het vernieuwde socialisme gevonden. In feite functioneren de liberale partijen op het continent in belangrijke mate als belangengroeperingen van groot-werkgevers, grote boeren en middenstand. Vrijwel nergens zijn zij erin geslaagd een reële verbinding met de geëmancipeerde arbeidersklasse tot stand te brengen. Het duidelijke klasse-karakter dat deze partijen daardoor gekregen hebben, drijft ze voortdurend in conservatieve richting, al zijn de liberalen daar - terecht - niet gelukkig mee. Het vrijzinnig-ideologisch karakter van de vvd in ons land houdt echter het ontstaan van een bona fide conservatieve concentratie, die tot een voortgaande zuivering van de partijverhoudingen zou kunnen bijdragen, tegen. De vooruitzichten op het ontstaan van een dergelijke concentratie zijn nog niet overweldigend. Het confessionalisme in de politiek is een hardnekkig verschijnsel, onverschillig of het van orthodoxe, katholieke dan wel vrijzinnige huize is. De pvda kan er door een juiste benadering van de positie van het liberalisme toe bijdragen om het geestelijke en maatschappelijke rijpingsproces, dat tot zuiverder partijverhoudingen en grotere politieke spankracht moet leiden, te bevorderen. Gezien de verhoudingen in de wereld en in eigen land zou een groei van het liberalisme een versterking van de conservatieve krachten betekenen en het liberaal reveil een herleving van het conservatisme. |
|