| |
| |
| |
Vogels kijken
| |
| |
Vogels kijken
Ik wist niets van vogels af, toch zag juist ik de zeldzaamste exemplaren. Een prettige eigenschap, die ik me eigenlijk maar half bewust was en waarover ik nooit met iemand sprak. Ik hoefde maar buiten de stad te gaan, naar bossen of weilanden, en daar vlogen ze me al tegemoet. Soms zelfs zag ik midden in de drukte van de stad een vogel die stellig tot een weinig geziene soort moest behoren. Ik stond toen onverschillig tegenover de schepselen in de vrije natuur, maar toch behield ik uit zo'n ontmoeting een onbestemd tevreden gevoel. Een enkele keer peinsde ik er over hoe deze vogel nu wel zou heten, wat zijn levensgewoonten zouden zijn. Maar alles wat ik wist van vogels stamde uit mijn schooltijd. En wat leer je op school van vogels? Zeker, je hebt een boek met afbeeldingen en beschrijvingen van de in Nederland voorkomende soorten, met een beknopt overzicht van vogels in andere klimaten. Af en toe werd er een opgezette vogel vertoond, altijd weer dezelfde Vlaamse gaai als ik me goed herinner. Er moest een bepaald aantal gegevens over vogels geleerd worden, waarschijnlijk heb ik dit gewillig gedaan. Maar er blijft in het latere leven heel weinig van hangen. Mijn enige kennis over vogels was indertijd dat de karekiet nestjes in het riet bouwt, en had iemand mij op dit punt tegengesproken, ik had hem zonder strijd geloofd. Natuurlijk, hoe wist ik dan dat de vogels die ik zag zo zeldzaam waren?
Een redelijke vraag. Het antwoord is dat ik het niet wist, ik voelde het gewoon: deze vogel hoort hier niet thuis. Ik ben er nu van overtuigd vogels gezien te hebben die volgens de boeken uitgestorven zijn of zelden meer gezien worden. Ik zou kunnen zeggen dat hun kleuren en vormen zo afwijkend, hun kreten of gefluit zo heel anders waren. Misschien was dit ook wel zo, maar het zijn geen overtuigende argumenten, dat zie ik heel goed in. Het komt er op neer dat ik intuïtief wist dat die en die vogel, haastig wegslippend in het struikgewas of krijsend opvliegend naar een boomtop, een zeldzaamheid was. Dat stond toen voor mij vast en mijn latere ervaringen hebben
| |
| |
dit bevestigd.
Zo was de situatie toen, jarenlang haastte ik me 's morgens naar mijn arbeidsterrein en 's avonds haastte ik me naar huis. En ik zag vogels. Tot ik op een dag beroepshalve met een zeer eigenwijze cliënt had zitten praten. Hij woonde aan een vervallen binnenplaats omsloten door hoge huizen. Ik kwam half misselijk van ergernis en onderdrukte woede naar buiten en daar zag ik, in de vale schemer, een wonderlijk mooie vogel, lichtblauw met oranje kop en staart. Hij vloog in trage spiralen hoger en hoger, stak even opwindend af tegen de betrokken lucht, en verdween over de gore daken. Op dat ogenblik besefte ik voor het eerst het eigenaardige in die eigenschap van mij. Ik dacht er de hele verdere dag ernstig over na en moest wel tot de overtuiging komen dat mijn eigenschap volstrekt ongewoon was, dat ik mij hierin duidelijk onderscheidde van andere mensen.
's Avonds thuis, ontspannen uitgestrekt op de bank, drong het tot me door dat het zien van vreemde vogels wel eens een middel zou kunnen zijn om uit het slop van de dagelijks weerkerende arbeidsplicht te geraken. Zou ik deze gave niet in geld kunnen omzetten? Dit idee hield me dagenlang bezig, ik sliep er onrustig van. Maar hoe ik de kwestie ook wendde of keerde, ik vond er geen oplossing voor. Ik kon proberen de vogels te vangen om ze op te laten zetten. Maar wat een werk was dat allemaal niet en zou ik er ten slotte een markt voor vinden? Ik zou foto's kunnen nemen van de vogels, ze geplaatst zien te krijgen in wetenschappelijke bladen. Maar hiermee zou ik alleen maar een mij onverschillig latende bekendheid krijgen in kringen van vogelkenners, en me geen rijkdom verwerven. Ook het idee om tegen betaling excursies te ondernemen met geïnteresseerden verwierp ik als weinig winstgevend. En stelde ik nu zelf maar belang in vogels, dan zou ik hierin een prachtige liefhebberij kunnen vinden. Maar dit was niet het geval. Nee, er scheen geen bestaansmogelijkheid in te schuilen. De oplossing kwam pas toen ik de feiten voor de zoveelste maal in gedachten had opgesomd. Ik zie zeldzame vogels. Ik doe hiervoor geen enkele moeite, ik stel geen belang in vogels en weet er ook niets van af. De door mij waargenomen vogels zijn onbekend en waardevol. Toen ik zover was, kwam het idee in me op waarom dit ook op andere gebieden niet zo zou zijn? Waarom zou ik ook niet de eigenschap hebben om zonder nadenken of inspanning
| |
| |
zeldzame en kostbare schilderijen te ontdekken? Of waarom niet postzegels, sieraden, boeken? Waren niet in alle kunstuitingen en gebruiksvoorwerpen oude en kostbare stukken te vinden? In meubels, in serviezen, in beeldhouwwerken? Het duizelde me toen ik dit geweldige terrein voor me braak zag liggen. Stond er niet af en toe in de krant het bericht over iemand die voor een paar tientjes op een rommelmarkt een bekende meester had gekocht? Of een oude vaas, etsen, ragdun porselein? Dat moest ik onmiddellijk proberen! Het was duidelijk dat, als mijn eigenschap ook op dit gebied werkte, ik in korte tijd schatrijk zou zijn.
Ik begon zonder uitstel, onderzocht alle meubels en prenten in mijn huis, haalde alle kasten leeg, rommelde urenlang in de kelder. Mijn buit was gering, ik kon moeilijk anders verwachten. Mijn inboedel was beperkt en praktisch in zijn geheel nieuw gekocht. Geen oude erfstukjes, geen groezelige schilderijen. Het enige waar ik ten slotte mee boven water kwam was een verschoten schoolschrift volgeplakt met postzegels. Het dateerde naar schatting van mijn tiende levensjaar. De zegels zaten muurvast op de bladen. Ik weekte ze in een teiltje los en legde ze in een boek te drogen. Hierop plaatste ik een strijkijzer en verliet het huis om een catalogus te kopen. De postzegelhandelaar beval mij een Yvert & Tellier aan als het summum op dit gebied en ondanks de hoge prijs liet ik de drie delen inpakken. Thuisgekomen schudde ik de nu droog en plat geworden zegels uit het boek en begon stuk voor stuk hun waarde vast te stellen. Ik had een kleur van spanning; was er een waardevolle zegel bij, dan kon ik er haast zeker van zijn dat mijn theorie klopte en ik het geld maar voor het binnenhalen had. Het viel niet mee, het was een tijdrovend werkje en als ik eenmaal aan de hand van de afbeelding in het boek de waarde van een zegel had vastgesteld, bleek deze te schommelen tussen vijf en tien cent. Maar ik ging vol vertrouwen door en eindelijk, toen de voorraad al begon te minderen, stuitte ik op een serie zegels die volgens de catalogus maar liefst vijftienhonderd gulden waard moest zijn. Mijn hart klom in mijn keel van blijdschap. Ik vergeleek tientallen malen, maar de afbeelding, het formaat, de kleur, de tanding, alles stemde overeen. Voorzichtig schoof ik de serie in een envelop en onderzocht de resterende zegels, die geen waarde bleken te bezitten. Ik stond op en ademde diep. De eerste poging
| |
| |
was gelukt! Opeens herinnerde ik me dat postzegels volkomen gaaf moesten zijn. Haastig trok ik de zegels weer uit de envelop en onderzocht ze van alle kanten, hield ze langdurig tegen het licht. Maar ze waren geheel onbeschadigd, ik kon geen onvolkomenheid ontdekken. Ik begaf mij, half hollend, weer naar de postzegelhandelaar. Die trok, zodra ik de zegels onder zijn ogen legde, een geringschattend gezicht. Een aardige serie, waar weinig vraag naar was. Ik stopte zonder iets te zeggen de zegels weer in de envelop en verliet het winkeltje. Ik was al zozeer overtuigd van mijn succes dat ik mij met dergelijke mensen niet meer wenste op te houden. De tweede bood vijfhonderd gulden zonder gemarchandeer, aan de derde raakte ik ze kwijt voor zevenhonderdvijftig.
De volgende dag, een zondag, bleef ik koortsachtig plannen makend thuis. 's Maandags ging ik naar de zaak en nam op staande voet ontslag. Met de zevenhonderdvijftig gulden op zak werkte ik nu systematisch alle uitdragerijen af en kocht, zover het geld reikte, oude en half vergane prenten en schilderijen op. De buit bracht ik in een taxi thuis. 's Avonds was ik de bezitter van een flinke stapel schilderstukken, op het eerste gezicht waardeloze rommel, maar ik wist wel beter. Ik zocht in het telefoonboek een expert op en gaf hem opdracht de hele boel te onderzoeken. Zijn prijs was niet mis, maar zo iets moet je in het groot aanpakken. Nog diezelfde avond bracht ik alles naar hem toe. Het zou wel een paar dagen aanlopen. Gaf niets, ik kon wachten. Toen hij me na drie dagen opbelde met de mededeling dat er zonder twijfel een Moreau tussenzat, was ik niet verbaasd, hoewel de naam me niets zei. Wie was Moreau en hoeveel bracht hij op? De expert vertelde me iets over certificaten, veilingen, ik begreep er weinig van, was er ook te ongeduldig voor. Ik sprak af naar hem toe te komen. Het was een prettige man, geen zanik, en ik nam me voor hem naderhand in vaste dienst te nemen. Karel, zo heette hij, legde me geduldig uit hoe je van een schilderij afkwam. Voor deze Moreau leek hem veilen het beste. Ik gaf hem opdracht alles naar beste weten uit te voeren. Na een paar dagen kwam hij al langs. Hij had het schilderij aangeboden aan een museum in Brussel, en na deskundig onderzoek had men het gekocht. Wel, Moreau bleek niet erg hoog genoteerd te staan, na Karel betaald te hebben hield ik nog zo'n tweeduizend gulden over.
| |
| |
Ik nam hem geheel in vertrouwen en vertelde hem mijn plannen. Hij geloofde er niet erg in, maar tenslotte was daar die Moreau als bewijs en na een lang gesprek wilde hij wel met me in zee gaan. Hij hoefde niets anders te doen dan de rommel die ik hem bracht te expertiseren en zo voordelig mogelijk zien kwijt te raken, voor tien procent van de opbrengst. Hij was zelfs nog zo gewillig me tweeduizend gulden te lenen.
De volgende dagen had ik het drukker dan ooit. Ik liep alle instanties af voor een opkopersvergunning. Het valt nog helemaal niet mee zo iets te krijgen, en zeker niet als je hem vlug wilt hebben. Met sigaren en steekpenningen had ik hem toch binnen een week. Ik kocht voor tweeduizend gulden een nog redelijke vrachtwagen, zette er een groot bord op ‘Ik koop alles’, spijkerde het nummer van mijn vergunning op de achterkant en een grote bel op de cabine. Toen ik eindelijk wilde beginnen, schoot me te binnen dat je voor een vrachtwagen een speciaal rijbewijs nodig had. Ik vloekte en nam twee hele dagen les. Ik ging zelf naar het hoofdkantoor voor mijn examen-aanvraag, hing een droevig verhaal op en kreeg een vervroegd examen. Ik slaagde, daar zorgde ik wel voor.
Nu kon ik de stad in met mijn vrachtwagen. In de volgende weken werkte ik wijk voor wijk af en kocht alles wat de mensen me aanboden. Ik zwoegde trappen op en af en reed toeterend en bellend weer verder. In de namiddag bracht ik alles naar een voor dit doel gehuurde kelderruimte. Daar sloeg Karel de goederen netjes op, soort bij soort. Op marktdagen zocht ik de rommelmarkten af en alles wat maar enigszins oud of antiek leek verdween in de wagen. 's Avonds dook ik doodmoe mijn bed in. Ik had geen tijd om me af te vragen of er tussen al die rommel wat zou zitten. Daar zorgde Karel voor. Op een dag belde hij me op dat de kelder vol was, of ik maar liever niet op zou houden. Toen begon de selectie. Eerst ziftte Karel alles uit wat absoluut waardeloos was. Dit reed ik naar de vuilnisbelt, zodat we wat ruimte kregen. Ik had ondertussen nog duizend gulden bij een bank geleend om de lopende kosten te bestrijden. In de kelder stond Karel alles schoon te maken en na te zoeken, ik was te ongeduldig om er bij te blijven en ging in bed liggen met boeken en flessen om eens goed uit te rusten. Na een week belde hij me op en gaf de opbrengst door. Die was niet mis, Karel was er nerveus van. Hij zou het nog specifi- | |
| |
ceren en uitwerken zei hij. Doe maar kalm aan zei ik, overwerk je niet. Twee dagen later stond hij voor me met een keurig getikte lijst. De te verwachten opbrengst had hij in mooie ronde bedragen achter de artikelen gezet en onderaan opgeteld. Een ijverig en betrouwbaar mens, zijn tien procent ten volle waard. Ik was toen niet erg op de hoogte met stijlen en perioden en zo, maar Karel vertelde mij het een en ander. Ik gaf hem opdracht de hele boel zo goed mogelijk te verkopen. Daar was geld voor nodig zei hij, weer sprekend over certificaten van oorsprong, veilingkosten, kostbare expertises. Ik leende nu vijfduizend gulden bij dezelfde bank met een schilderij als onderpand, gaf deze aan Karel en duwde hem de deur uit. Ik bestelde bij een boekhandel een
kunstgeschiedenis in zes delen en bracht de volgende weken door met het bestuderen ervan. Ik wist niet dat er op dit gebied zoveel te doen was, daar zat ik werkelijk even van te kijken. De namen op de lijst van Karel begonnen me meer te zeggen, ik maakte een klein uittreksel van de verschillende perioden en hun belangrijkste meesters.
Toen Karel weer verscheen, bulkend van het geld, prees hij mijn ijver en rangschikte de bankbiljetten en de cheques op tafel. Na een effectvolle stilte deed hij mij nauwkeurig verslag over alle posten van zijn lijst. Een derde deel ervan was bij nader onderzoek toch nog vrijwel waardeloos gebleken en verkocht aan antiekhandelaars. Toen kwamen de grote stukken, drie schilderijen, een Redon, een Van Goyen en een onbekende meester, een zeer oude Chinese vaas, enige meubelstukken uit de achttiende eeuw, een tekening van vermoedelijk Rembrandt, een miniatuur uit de negende eeuw, een wereldkaart van Blaauw, een paar oude Japanse tekeningen, een beeldje van Rodin, een paar authentieke brieven van Kepler, een eerste druk van Verlaine en nog een paar kleinigheden. Nog lang niet alles was verkocht, er moesten gunstige veilingen voor worden afgewacht zei Karel, vooral Sotheby's in Londen was toen erg in trek. Je gaat je gang maar zei ik. Ik betaalde met het geld al mijn schulden, gaf Karel zijn deel en een voorschot voor onkosten. De rest, een klein kapitaal, bracht ik naar een bank. Toen trok ik mij terug in mijn kamer om na te denken.
Ik had nu een aardige som bijeen, maar nog lang niet genoeg naar mijn zin. De stad was afgeroomd, misschien op een paar kleinigheden
| |
| |
na. Ik moest het land in, dat was wel duidelijk. Eerst naar de grotere steden, dan de kleinere en ten slotte de provincieplaatsen. Een heel programma, ik werd al moe als ik er aan dacht. Ik overwoog nog de mogelijkheid in de verschillende plaatsen een ophaaldienst te organiseren, maar besloot dit niet te doen; de kans dat ik alleen waardeloze dingen zou binnenkrijgen was te groot. Nee, ik moest er zelf bij zijn, ik wist geen andere oplossing te bedenken. Ik liet de oude vrachtwagen verkopen en kocht een nieuwe, een grotere. Eerst nam ik nog een paar dagen absolute rust, toen trok ik naar de dichtstbijzijnde grote stad, huurde daar opslagruimte en een hotelkamer. Karel liet ik overkomen om de goederen weer op dezelfde manier te ontvangen. Dan de stad in. Weer een week van ontzettende drukte, 's avonds zo vroeg mogelijk naar bed, trap op trap af, bezwijkend onder de meest uiteenlopende lasten. Eindelijk was de stad afgewerkt en het magazijn vol. Ik verdween naar huis en liet de rest aan Karel over. Na twee weken kwam hij binnenstappen met zijn bekende keurige lijstje. Weer dezelfde opsomming van verschillende kunstvoorwerpen, alleen was de geschatte totaalopbrengst ongeveer het dubbele. Een miljoen! En dat was nog aan de lage kant zei Karel met een trotse glimlach. Verkopen Karel, zei ik, zonder uitstel verkopen. Geef alles een nummer en stuur het hele zaakje naar Sotheby's als een particuliere verzameling met een uitgewerkte catalogus. En als het weg is kom je weer hier. Na een week stond hij weer voor mijn neus, hij werd er mager van. En zo gingen we met z'n tweeën naar de volgende stad. Geschatte opbrengst acht ton. En weer de volgende stad, en de volgende. Het hele land werkten we stelselmatig af. Als we uitgeput raakten namen we een paar weken vakantie. De Londense veiling raakte overvoerd, we schakelden over op Parijs, toen Rome, Wenen, New York, Zürich en weer Parijs. Om kort te zijn, na een jaar hadden we alle belangrijke plaatsen
gehad. Geleidelijk stuurde Karel, die toen al een paar bedienden in dienst had genomen en druk met chartervliegtuigen over de aardbol reisde, delen van de voorraad naar de verschillende veilingplaatsen. In die tijd had de belasting lucht gekregen van mijn vermogensaanwas en stuurde me de meest krankzinnige aanslagen, terwijl de inspecteurs mijn deur platliepen. Ik liet de regeling van mijn geldzaken over aan een groot accountantskantoor, dat zich geheel op mijn affaires instelde. Ook de politie kreeg ik aan mijn deur,
| |
| |
ze brachten mij in verband met de grote kunstdiefstallen van de laatste tijd. Toen ook in de kranten sappige stukken verschenen over de geweldige zaken die ik deed, stelde ik een public relations-man aan en trok me incognito terug in Italië. Daar las ik lui uitgestrekt de verslagen van Karel, de accountants en de p.r.-man. Tot ook dit me te veel werd en ik niets anders deed dan naar de blauwe zee staren en in bars hangen. Ik genoot hier een allerprettigst voorproefje van het leven dat mij wachtte.
Toen na maanden de rook opgetrokken was, het grootste deel van mijn voorraad verkocht, de politie overtuigd van mijn onschuld, de belasting niet meer dan haar rechtmatig deel had gehad en de kranten niets meer over mij schreven, ging ik terug. De accountants toonden mij een dik verslag van hun werkzaamheden en wezen mij eerbiedig het bedrag aan dat ik het mijne kon noemen. Ik was rond twintig miljoen waard. Karel schatte de opbrengst van de nog aanwezige goederen op acht à tien miljoen. Ik dankte iedereen hartelijk voor de bewezen diensten, sprak de hoop uit dat men in de toekomst dezelfde ijver en accuratesse zou betonen en begon toen, alleen op mijn kamer, lang en hard te schateren. Ik was er in geslaagd! In nog geen twee jaar was ik van een zwoegende loontrekker opgeklommen tot rijk man! En alles dank zij de vogels, die ik onder de bedrijven door nog steeds bleef zien. Ik zat als een kleine godheid boven op een stapel geld en keek vanuit de hoogte meewarig glimlachend neer op mijn vroegere medeslachtoffers die zich nog steeds in drommen naar hun werk repten. Wat nu te doen met mijn rijkdom, hoe zou ik mijn leven inrichten? Een tijd lang dacht ik na over dit probleem, en besloot in een subtropisch klimaat een huis te kopen en dit uiterst gerieflijk in te richten. Was dit gebeurd, dan zou ik wel verder zien.
Na lange reizen vond ik een huis naar mijn zin in het zuiden van Portugal; ik kocht het zonder afdingen. Voor de aankleding van het huis liet ik mij bijstaan door de bekwaamste inrichters, de bij het huis behorende gronden liet ik bewerken door een Amerikaanse landschaparchitect. Toen alles gereed was nam ik met een groot feest voor de plaatselijke bevolking mijn intrek. Het was er geweldig. Ik liet nog een paar kleine veranderingen aanbrengen in overeenstemming met mijn eigen smaak, en voelde me helemaal thuis. Ik nam een secretaris in dienst om van alle beslommeringen af te zijn. Het
| |
| |
beheer over mijn kapitaal legde ik in handen van een Zwitserse bank. Op geregelde tijden ontving ik haar rapporten, waaruit ik tot mijn genoegen vernam dat het geld deskundig was belegd in betrouwbare en redelijk opbrengende objecten. Zo was ik bevrijd van alle mogelijke zorgen en kon me geheel wijden aan het intensieve nietsdoen, waarnaar ik altijd had verlangd. Een beetje zwemmen, een beetje rijden in een open wagen, een feestje hier, een zeiltochtje daar, het was allemaal best uit te houden, prettiger eigenlijk nog dan ik me had voorgesteld. In tegenstelling tot de vaak verkondigde mening dat een leven van nietsdoen op den duur niet bevredigt kreeg ik er steeds meer de smaak van te pakken. Ik moet toegeven, in het begin stond ik er wat onwennig tegenover. Het overkwam me wel dat ik 's ochtends met een schok wakker werd en op de klok keek om te zien of ik nog op tijd was. Ook had ik wel last van een onduidelijk schuldgevoel als ik de boeren op hun stenige akkers zag werken. Maar geleidelijk verdwenen deze verschijnselen, ik wende me aan het leven en het grote huis, aan mijn positie als rijk man voor wie iedereen zich in het stof rolde. Zelfs begon ik te wennen aan het feit dat iedereen me altijd gelijk gaf en mijn kleinste orders gedwee opvolgde, vaak zelfs voorzag. Voor de gezelligheid verbroederde ik me wat met de plaatselijke elite, meestal landeigenaars met lange titels en schommelende inkomens. Alles bijeen had ik het heel wel naar mijn zin in de warme zon. Ik zou het met een gerust geweten tot het einde van mijn dagen hebben uitgehouden, als ik me niet op een avond had laten dwingen tot een verkeerde handeling.
De dochter van één van de topfiguren uit de streek ging huwen. Natuurlijk had ik een uitnodiging gekregen het feest mee te maken. Tegen de avond liet ik me door mijn kamerdienaar in het zwarte pak helpen en even later bevond ik mij te midden der feestelijkheden. Het was heel groots opgezet, in het begin een beetje stijfjes misschien, maar toen we allemaal flink met alcohol gevuld waren heerste er een geanimeerde stemming. We zaten met een paar man gezellig in de bibliotheek, de glazen raakten niet leeg en we lachten heel wat af. Laat op de avond kwam het gesprek op de vraag hoe je, als je niets had, snel rijk zou kunnen worden. Toen de hele kring er het zijne van had gezegd begonnen ze mij aan te kijken. Nu wist iedereen, hoe weet ik niet, dat ik mijn rijkdom op de één of andere snelle manier
| |
| |
had verkregen, maar welke manier was hun onbekend. Ik was altijd van plan geweest dit zo te laten, maar die avond, ik weet niet waarom, ik zat zo fijn in mijn stoel, ik vond ze allemaal zo aardig, kortom, ik vertelde het hele verhaal. Daar zaten ze wel even van te kijken. Toen ze het verwerkt hadden eiste iemand dat ik het zou bewijzen. Ik protesteerde, weigerde, het werd een verschrikkelijk kabaal, en ten slotte stemde ik lachend toe. Er werd afgesproken dat ik op één van de komende dagen met een oud wagentje in Lissabon zou gaan rondrijden om rommel op te kopen. De rest van de avond is wat mistig in mijn herinnering, maar toen ik de volgende dag wakker werd, wist ik nog alles van mijn belofte.
Nu had ik die eigenschap van mij altijd als iets zeer persoonlijks beschouwd, niet als iets waar ik mee te koop moest lopen. Daarbij kwam nog dat ik heel duidelijk aanvoelde dat, nu mijn doel bereikt was, ik verder van mijn gave niets meer moest eisen en er zeker geen grapjes mee moest uithalen. Mijn eerste reactie was dan ook om de hele afspraak te vergeten, maar eenmaal een beetje opgeknapt en de katterigheid verdwenen, besefte ik dat ik er aan vastzat, wilde ik niet het risico lopen door de omgeving met de nek te worden aangezien. Die Portugezen, en zeker de adellijke, hebben nu eenmaal andere opvattingen over een belofte dan mensen uit noordelijker streken. Ze zouden zeker niet de dronkenschap en de heersende goede stemming als excuus laten gelden om een belofte te verbreken. Ik zou dan op den duur weg moeten, een ander huis inrichten, met alle vervelende dingen die daarbij komen. Dat stond mij weinig aan. Er zat niets anders voor me op, zo leek me, dan de afspraak na te komen. In de avond belde er al iemand op, wanneer ik nou precies ging. Het bleek dat ze alles voor me gearrangeerd hadden. Paard en wagen stonden in Lissabon voor me klaar, de vergunning, ook daar benodigd, lag gereed, ik kon niet meer weigeren. Ik wierp nog tegen dat ik niet met een paard kon omgaan, maar dat hadden de slimmerds al voorzien, ik kreeg een koetsier mee.
De volgende dag reed ik dan rond in Lissabon. Lusteloos luidde ik zo nu en dan de bel, en toen het wagentje een beetje vol begon te raken bracht ik het hele zaakje zo snel mogelijk naar een expert, die in de arm was genomen. Ik haastte mij daarna naar huis, blij dat het achter de rug was. De uitslag zou de expert zelf bekend komen ma- | |
| |
ken. Een paar avonden later zaten alle feestgenoten in spanning bij mij rond de tafel. Op de afgesproken tijd kwam de expert binnen met een groot plat pak onder zijn arm. Langzaam en plechtig ontdeed hij het van het papier en toonde ons een schilderwerk, een portret van een nors kijkende man. Een vroege Velasquez, fluisterde hij, niet uit zijn beste tijd, maar toch een fortuin waard. Iedereen zat in stomme verbazing naar het schilderij te kijken, behalve ik. Toen kwamen ze los, het was ongelooflijk, wonderbaarlijk, ze schreeuwden allemaal door elkaar, keken mij eerbiedig aan. Pas na een paar uur slaagde ik er in ze weg te krijgen. Ik bekeek het schilderij nog eens goed, vond het wel aardig en besloot het aan de muur op te hangen. Te laten ophangen, natuurlijk.
Een tijdje daarna begonnen er vervelende dingen te gebeuren. De Zwitserse bank meldde mij met veel verontschuldigingen dat het geheel tegen de verwachting in met een paar beleggingen was misgelopen. Karel stuurde mij een lang telegram dat er onder de paar laatste niet verkochte stukken van de voorraad een edelsteen was ontdekt die van diefstal afkomstig zou zijn. De politie eiste op dit punt opheldering. Het accountantskantoor liet in een expressebrief weten dat er allerlei navorderingen kwamen van de belasting en dat de hele zaak weer opnieuw werd onderzocht. De Portugese staat kwam ook ineens met de meest vreemde belastingaanslagen. Iemand deed me een proces aan over een grondkwestie, mijn secretaris ging er vandoor met al het in huis aanwezige geld. Het waren wel geen grote rampen, maar het einde was dat ik elke dag van vroeg tot laat met paperassen bezig was, op en neer reisde naar Lissabon, en zelfs naar Nederland en Zwitserland moest gaan om orde op zaken te stellen, voor zover dit tenminste in mijn macht lag. Mijn prettige leven lag in duigen. En de oorzaak was duidelijk. Met bepaalde dingen valt niet te spotten, en ik had me laten verleiden dit toch te doen. Toen ik dan ook van een reis naar Nederland in mijn huis terugkeerde, liet ik als eerste werk die vervloekte Velasquez van de muur halen en in de kelder opbergen. De eenvoudigste manier om er af te komen leek mij een schenking aan de Portugese staat, onder voorwaarde dat zij kalm aan zou doen met de belasting. Via relaties in ambtelijke kringen was de overdracht snel gearrangeerd, en op een goede dag hing het schilderij in het staatsmuseum te Lissabon. In de kranten verschenen
| |
| |
nog verslagen van de feestelijke overdracht waarin ik zeer gunstig werd afgeschilderd.
In de dagen na de schenking wachtte ik in spanning op veranderingen in de situatie. En niet tevergeefs; het Portugese belastingstelsel kon het, zoals uit een beleefde brief bleek, gemakkelijk zonder mijn bijdragen stellen. De bank in Zwitserland gaf te kennen dat zij er nu in geslaagd was de instabiele fondsen van de hand te doen, weliswaar met enig verlies, maar dit dacht zij door middel van enige manipulaties binnen korte tijd voor me terug te verdienen. Ik moest wel even geduld hebben. Ook uit Nederland druppelden langzaam de goede berichten binnen, iedereen kwam weer geleidelijk tot rust nadat ik enige tonnen lichter was gemaakt. Wel stuurde Karel me een kranteknipsel waarin men zich afvroeg waarom ik geen schilderijen schonk aan Nederlandse musea en wel aan Portugese. Ik gaf Karel opdracht uit de resterende voorraad iets fraais te schenken aan het museum in mijn geboortestad, en hierna wilde men ook daar geen kwaad woord meer over mij horen. Het proces over de grondkwestie verloor ik gelukkig in korte tijd, zodat ik daarover geen zorgen meer had. Alleen mijn secretaris kwam niet meer opdagen, de politie sloofde zich geweldig uit, maar hij bleef onvindbaar. Ik was verplicht een nieuwe aan te stellen. De dag dat hij voor het eerst in mijn huis verscheen en ik hem zo'n beetje vertelde wat er van hem verwacht werd, beschouwde ik als het slotakkoord van de vervelende tijd die op mijn minder gelukkige daad was gevolgd. Ik liet de balans opmaken van de geleden verliezen, zag dat zij ondanks de vele nullen slechts een fractie uitmaakten van het basiskapitaal, maakte een zeereisje en betrok weer mijn landhuis, gereed om het prettige leven van weleer te vervolgen.
Maar dit lukte niet. Ik deelde mijn dagen weer in als vroeger en ging met dezelfde mensen om. De zon scheen nog even vrolijk, de vrouwen waren er niet lelijker op geworden, er was in het geheel niets veranderd. Toch kon ik de oude vreugde in dit leven niet hervinden. Eerst stond ik daar niet zo bij stil, het moest weer wennen, dacht ik, misschien een verwaarloosde kou of een slechte spijsvertering. Ik liet mij lichamelijk onderzoeken, de dokter vond niets van belang. Hij schreef me rust en ontspanning voor en daar hield ik mij stipt aan. Maar het hielp niet. Ten slotte moest ik vaststellen dat ik
| |
| |
mij zelfs lichtjes onbehaaglijk voelde. Er ontbrak iets. Er was iets dat vroeger het leven aantrekkelijk en spannend had gemaakt, en dat nu was verdwenen. Maar wat? Ik keek rond in mijn omgeving, het huis was nog even gerieflijk en gezellig als eerst, de vrienden uit de omgeving waren even sympathiek en voorkomend als altijd, het eten werd nog steeds vakkundig, zelfs kunstzinnig klaargemaakt. Ik dacht diep na, wat was het? 's Nachts lag ik met open ogen in het donker te staren en mijn geest te martelen met die vraag. Tot ik op een morgen wakker werd en duidelijk het simpele antwoord wist: ik zag geen vogels meer! Het stond voor mij ineens vast dat ik, na de dag waarop ik in Lissabon als opkoper verkleed die Velasquez ik weet niet waar vandaan had gehaald, geen vreemde vogels meer had gezien. Maar dat was idioot, die eigenschap kon toch niet plotseling verdwijnen! Ik wist dat ik verkeerd had gedaan, maar daar had ik toch voor geboet? Ik ging er direct op uit, wandelde urenlang door stille bossen en keek om me heen, maar zag alleen de alledaagse vogels. Ik kreeg niet eenmaal die lichte schok, die geheimzinnige huivering die ik van vroeger kende bij het zien van een vogel uit een ongekende wereld. Op weg naar huis herleefde mijn hoop, ik zag van heel nabij een vogel die mij een weinig leek af te wijken van de algemene soorten. Toen ik thuisgekomen het uiterlijk van het dier beschreef aan mijn secretaris, vertelde deze me tot mijn teleurstelling dat dit soort in Portugal vrij veel voorkwam. Ik moet een nerveuze indruk op hem gemaakt hebben. Na de lunch nam ik de wagen en reed alleen naar de bergen, die ik urenlang doorkruiste tot de avond begon te vallen, maar mijn unieke vogels zag ik niet. Na een week van ronddolen in de meest afgelegen gebieden kon ik niet anders doen dan de waarheid onder ogen zien: mijn eigenschap was weg.
Toen dit voor mij vaststond, wist ik met zekerheid dat ik zonder de vogels geen rustig uur meer zou kennen. Ik troostte me maar met de gedachte dat zij wel weer terug zouden komen. Misschien had ik nog niet genoeg geboet, ik begon geld te schenken voor liefdadige doeleinden, sloot me in huis op en begon ascetisch te leven. Zo nu en dan ging ik naar buiten om te zien of ze er al weer waren, de vogels. Maar nee, ze bleven weg. Toen werd ik onverschillig, ik zou mij zonder vogels ook wel kunnen amuseren! Ik begon te drinken en alle festiviteiten achterna te lopen. Ik wisselde sneller dan ooit van vriendin,
| |
| |
werd een graag geziene gast in alle speelzalen van de Europese badplaatsen, joeg er een enorme hoop geld door en haalde alles uit wat ik maar kon bedenken. En dat was veel, met een grote bankrekening achter je gaan alle deuren voor je open. Ik moet zeggen dat ik me tijdens een roes echt wel vermaakte, maar zodra ik wakker werd, meestal met een doordringende kater, hunkerde ik feller dan ooit naar het zien van mijn vogels, al was het er maar één. Met hernieuwde energie trok ik dan weer het snelle leven in, had affaires met sterren van film en toneel en werd een bekende figuur in de boulevardpers van Europa en Amerika. Toch voelde ik dat dit leven niet lang vol te houden zou zijn, en toen ik ten slotte stomdronken een auto-ongeluk had veroorzaakt waarbij drie doden vielen, was het ook hiermee uit.
Ik liet alles varen en trok me weer terug in mijn Portugese huis. De deining door het ongeluk ontstaan wist ik met enig geld te kalmeren. Lange dagen bracht ik door in mijn bibliotheek en daar kwam ik tot het inzicht dat, als de vogels niet naar mij wilden komen, ik naar de vogels moest trekken. Mijn onrust bedaarde wat na dit besluit, mijn pelgrimstocht naar hun gebieden zou de vogels zeker vergevensgezind stemmen en ze misschien tot het besluit brengen naar me terug te keren. Ik liet boeken brengen over vogels, eerst algemene werken, daarna de gespecialiseerde delen. Ik werd lid van de Lissabonse vogelkijkersclub en de Engelse Bird Watching Society en bestudeerde hun periodieken. Het eigenaardige was dat ik in de boeken noch in de tijdschriften ooit afbeeldingen tegenkwam die me aan de vroeger geziene vogels herinnerden. Na maanden van ingespannen studie en toenemende onrust kon ik me wat kennis betreft meten met de meest ervaren ornithologen. Van alle bekende soorten ter wereld had ik afbeeldingen bestudeerd. De kleinste bijzonderheden over lichaamsbouw, levensgewoonten en verblijfplaatsen lagen keurig gerangschikt in mijn hersencellen. Toen sloot ik me aan bij een expeditie die bewapend met kijker en filmcamera's de wereld af zou reizen op zoek naar zeldzame exemplaren. Halverwege brak ik de speurtocht af en reisde terug naar huis. Het gezelschap van vogelkijkers, hun conversatie en meningen, vooral hun houding tegenover vogels, ergerden mij mateloos. Dit was niet zo vreemd, het zoeken naar vogels was voor hen een intelligent tijdverdrijf, voor mij een harde noodzaak. Ik besloot zelf een expeditie op touw te zetten,
| |
| |
nam de benodigde mensen in dienst, kocht terreinwagens en een vliegtuig en vertrok.
Zo trek ik dan met mijn uitrusting en equipage over de wereld. Ik bepaal de streken waar we zullen heenreizen. Daar aangekomen werken we stelselmatig het hele gebied af. Ik zelf ben het meest actief, loop overal vooraan en deel mijn orders uit. Maar wat ik ook doe, mijn vogels van vroeger zie ik niet. Ik zie alleen de vogels die volgens de boeken in de bepaalde streken en op de bekende eilanden aanwezig moeten zijn, maar ik zie ook niets méér. Mijn mensen beginnen achter mijn rug de spot met me te drijven, ik merk dat heel goed. Gisteren hoorde ik in één van hun gesprekken de uitdrukking vliegende Hollander vallen en het was duidelijk dat dit op mij sloeg. Ik ben er niet kwaad om geworden, om de waarheid te zeggen ging ik me de laatste tijd inderdaad zo voelen. Ik maak een trektocht over de landen en de zeeën van de wereld, en in mijn helderste ogenblikken begrijp ik dat ik mijn doel nooit zal bereiken. Maar kalm thuisblijven is voor mij onmogelijk, ik jaag mijn mensen dus op naar andere streken die ik zonder resultaat uitkam. Wat kan ik anders doen? Mijn hele leven is nu gebaseerd op die steeds kleiner wordende hoop dat ik eens, lopend door een oerwoud, peddelend door een moeras of klimmend over de met vogeluitwerpselen bedekte rotsen van een onbewoond eiland, weer dat wonder zal zien van een onbekende vogel, die lui wiegend op de wind mij voorbijgaat of met een koninklijke klimvlucht in de wolken verdwijnt. Dan kan ik teruggaan naar mijn woonstede en mijn leven hervatten. Ik heb nog bedacht dat de vogels misschien hun wrok jegens mij zullen kwijtraken als ik mij ontdoe van mijn geld en terugkeer naar mijn geboorteplaats om daar mijn nederige betrekking weer op te vatten. Maar dit is een wilde veronderstelling; nu ik eenmaal die wereld verlaten heb kan ik daarin niet meer terugkeren. Je kan niet naar een bepaald punt in je leven teruggaan en het nog eens beter overdoen. Ik zet de kijker voor mijn ogen en tuur het landschap af.
Weer niets.
|
|