De ontwikkeling van een woede
(1972)–Bob den Uyl– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
[pagina 9]
| |
‘Er zijn zo enorm veel mogelijkheden om een hoop geld te verdienen,’ zei ik tegen Barend, ‘dat een mens niet weet waar te beginnen. Een embarras du choix, als het ware.’ Onzin natuurlijk. Er mag waarheid in schuilen, maar voor mij gaat het niet op. Daar ben ik blij om; het hebben van veel geld, meer dan je nodig hebt om te leven, heeft voor mij iets onwezenlijks. Het lijkt me op een vage manier niet stroken met de waardigheid van de mens, wat dat dan ook moge zijn. Ik zei het alleen om Barend aan het praten te krijgen over zijn plannen. Barend loopt altijd over van plannen die helaas, of juist gelukkig, zelden tot uitvoering komen. Het blijft bij half werk. Maar hij praat er onderhoudend over, en het is aardig ernaar te luisteren. Waarschijnlijk zou hij zich een hartverlamming schrikken als een van zijn onwerkelijke plannen eens onverwacht slaagde. Hij leeft op zijn mislukkingen; als die weg zouden vallen zou hij pas goed mislukken. Zo heeft hij ook nog de gave op ongelegen momenten langs te komen. Dat is te merkwaardiger omdat ik hem best graag zo nu en dan zie, en ik daarnaast weinig ongelegen momenten ken. Maar bevind ik mij bij uitzondering daarin, dan komt steevast Barend aanbellen. Hij heeft dat dan heel goed in de gaten; hij zou ook wel weer opstappen als hij dat maar kon. Het feit dat hij duidelijk ongelegen is gekomen, frustreert hem zo dat hij als verlamd blijft zitten. ‘Eh, tja, zeker,’ antwoordde Barend. Hij praat altijd met een groot aantal bijvoegsels en tussenwerpsels, onderbroken door peinzend gekreun, zich zichtbaar moeite gevend zijn gedachten zo precies mogelijk te formuleren. | |
[pagina 10]
| |
En heeft hij de passende woorden gevonden, dan nog klinkt er in zijn stem twijfel door of hij zich wel juist heeft uitgedrukt, en probeert hij vaak hetzelfde opnieuw te zeggen in andere woorden. De taal lijkt niet nauwkeurig en uitgebreid genoeg om aan zijn gedachten gestalte te geven. Het idee dat mensen wel eens aan een half woord genoeg kunnen hebben is hem vreemd. Hij kuchte en wreef langs zijn neus. ‘Heb jij er bij voorbeeld wel eens over nagedacht dat er in zelfmoorden een hoop geld zit?’ ‘Nee,’ zei ik, de glazen weer met bier vullend. ‘Over het verschijnsel natuurlijk wel, met mate, maar hoe iemand daar geld aan zou kunnen verdienen is me onbekend.’ ‘En hoe je er niet alleen geld aan zou kunnen verdienen, maar ook een goed werk zou kunnen doen, in vele opzichten, voor de hele mensheid. Waardoor dit menselijke probleem helemaal veranderd zou kunnen worden in een zegen en een weldaad, voor iedereen?’ ‘Het klinkt aantrekkelijk,’ zei ik. ‘Kijk,’ zei Barend, ‘je moet van de feiten uitgaan. Er bestaan in die hele zelfmoordsfeer drie categorieën. De mensen die werkelijk zelfmoord plegen, de mensen die er een mislukte poging toe doen, en de mensen die het eigenlijk wel zouden willen maar er niet aan beginnen, omdat ze er principieel tegen zijn. En eigenlijk nog een vierde categorie: de mensen die niet eens weten dat ze het willen.’ ‘Een latente hang naar zelfmoord dus,’ zei ik behulpzaam. ‘Maar heeft niet iedereen dat eigenlijk? Ik bedoel, heeft niet iedereen een latente drang tot zelfvernietiging?’ | |
[pagina 11]
| |
‘Natuurlijk, dat is het juist; daarop is mijn plan ook grotendeels gebaseerd. Maar er valt nog meer te zeggen over die vier categorieën. Groep een, de werkelijke zelfmoorden. Eh, zie je, dat lijkt misschien een klare zaak waar weinig over te zeggen valt, maar als jij eens wist hoe die mensen zich om het leven brengen, op wat voor klunzige, bloederige, pijnlijke manieren; daar heb je geen idee van. Het amateurisme viert hoogtij in die kringen. Ze springen uit ramen of kerven zich op de verkeerde manier de polsen open, wat een hoop rommel geeft, liggen urenlang aan de gaskraan te martelen, nemen vergiften in die een doodsstrijd veroorzaken waarbij je maag omdraait. Kortom, er heerst op dit gebied een geweldige onkunde, terwijl het toch zo eenvoudig is. Als je maar even weet hoe het moet en hoe aan de juiste middelen te komen. Je kan nou eenmaal niet even naar de dokter lopen om een spuitje, zoals je met een zieke hond doet.’ ‘Ik begrijp het al,’ zei ik. ‘Jij wilt een boekje uitgeven waarin de meest pijnloze en nette manier van zelfmoord wordt beschreven. Een goed idee; tegenwoordig kan alles, en naar mijn weten is het nog niet gedaan. Een deur opentrappen, een taboe omverwerpen, en er tegelijk nog geld aan verdienen ook, de bekende gang van zaken. Alleen valt het niet mee nog een mooi gaaf taboe te vinden.’ ‘Nee, nee, dat niet. Wel in die geest, maar mij staat een meer persoonlijke begeleiding tot aan het laatste ogenblik voor ogen. Voor geld, ja zeker, en voor veel geld ook. Waarom niet, wat moet iemand die gaat sterven nog met geld doen?’ ‘Maar weet jij precies hoe het dan wel moet? Kan jij aan de juiste middelen komen?’ | |
[pagina 12]
| |
‘Ik heb er een studie van gemaakt. Bovendien heb ik drie jaar medicijnen gestudeerd, relaties in die wereld aangeknoopt, en zo.’ Dat van die drie jaar medicijnen was waar, al zijn het er eigenlijk maar twee en een half geweest. Hij is daar nog steeds op een bizarre manier trots op; hij kan er nog steeds niet over uit dat hij in een bepaalde periode van zijn leven werkelijk eens wat tastbaars heeft gedaan. Bij elke ontmoeting met hem moet ik het weer horen, van die drie jaar. ‘Maar, juist, eh - daarover later meer. Eerst over de tweede groep, die van de mislukte poging, of pogingen. De meest moeilijke groep, in die zin dat ze het eigenlijk niet echt willen. Dit zijn bij voorbeeld de mensen die een heel buisje aspirine slikken, zogenaamd in de overtuiging dat dit dodelijk is. Ze schreeuwen eigenlijk om aandacht, een kreet om hulp, zoals dat heet, enfin, jij kent die termen wel. Vormen een volmaakte tegenstelling met de derde groep. De tweede wil het niet maar doet het, probeert het althans, en de derde groep wil het wel maar doet het niet, uit religieuze overwegingen, angst voor pijn, gebrek aan moed, en dergelijke oorzaken. Ruwweg gezegd ontbreekt het de tweede groep aan intelligentie, en de derde aan motoriek, de dadendrang, de spankracht, niet waar. Eh - nou ja. Het komt erop neer dat ze alle twee een stootje in de goeie richting moeten hebben. De tweede categorie moet worden aangepraat dat ze het écht willen, en de derde dat het plegen van zelfmoord een fluitje van een cent is, en dat ze toch wel in de hemel komen. Zijn ze eenmaal zover, dan kan dezelfde procedure als bij de eerste groep worden gevolgd.’ | |
[pagina 13]
| |
Hij liep naar het raam en keerde na een minuut weer terug, een ingespannen uitdrukking op zijn gezicht. ‘En dan, bij de vierde groep, het overgrote deel van de mensheid, moet eerst de neiging tot zelfmoord worden los gewoeld, blootgelegd, eh, bewust gemaakt. Gemakshalve reken ik tot deze groep ook de mensen die onbewust zelfmoord willen plegen, door bij voorbeeld een gevaarlijke sport te beoefenen als autorennen en bergbeklimmen, of die weddenschappen afsluiten, zo van in vijf minuten een fles jenever leegdrinken. En ook de mensen die maar stug blijven roken, terwijl iedereen nu wel weet dat je er onder helse pijnen aan kapot kan gaan. Bij die zaken werkt de doodsdreiging niet als een rem, maar juist als een prikkel. Zie je het al? Gaat het al dagen?’ Ik knikte begrijpend; bij plannen van Barend kan je maar beter begrijpend knikken. En ik vond het werkelijk zo'n slecht plan nog niet, in principe dan, want een praktische uitvoering zag ik niet zo, zeker niet als Barend zich daarachter stelde. Maar inderdaad, waarom niet de mensen die eruit willen stappen op een prettige manier geholpen, in plaats van in allerlei klinieken en inrichtingen eindeloos tegen ze aan te praten tot ze uit pure verveling maar beloven te blijven leven. We zijn toch geen kinderen meer? Baas in eigen graf, zou de leuze moeten luiden. ‘En waar,’ zei ik, ‘blijft in dit geheel de zegen voor de mensheid? Ik zie de voordelen voor de mensen die jij pijnloos het hoekje om helpt, maar wat schiet de buitenwereld ermee op?’ ‘Dat lijkt me toch erg duidelijk. Luister, die overbevolking, dat is een angstwekkend probleem dat steeds gro- | |
[pagina 14]
| |
ter wordt, dat weet jij ook wel. En wat wordt eraan gedaan? Nou? Niets, helemaal niets, op wat voos gezanik na. Integendeel, het wordt steeds erger. Waar komt die overbevolking vandaan? Van de medische wetenschappen. Dat verzamelt maar kennis, dat speurt maar in laboratoria, dat verzorgt de mens maar van de wieg tot het graf, enfin, dat is de bron van alle kwaad. Het is een log lichaam, dat langzaam maar zeker als een gletsjer vooruitschuift, zonder zich af te vragen wat er allemaal van terecht moet komen, zonder enig verantwoordelijkheidsgevoel. Men heeft nu al voor bijna alles een pil of een operatie bij de hand. En wat doen ze? Tevreden terugkijken naar wat is bereikt? Met een schok tot inzicht komen wat ze eigenlijk aan het doen zijn? Nee, niets van dat alles. Klagen over wat nog niet is ontdekt, de kanker met veel tamtam tot volksvijand uitroepen, tot diep in de nacht over microscopen hangen om het zoveelste virus te ontdekken, tegen de mensen schelden dat ze niet mogen roken of veel eten, dat ze in beweging moeten blijven om dan nog langer te kunnen leven. Het is niet tegen te houden. De hele ellende komt regelrecht van het recept van de dokter. Kijk, de kern van de zaak is ten eerste dat tegenwoordig bijna alle kinderen blijven leven. Eén zuigeling die nu in leven blijft waar die vroeger doodging, is goed voor duizenden nakomelingen. Alles blijft in leven, hoe verkreukeld of hoever voor hun tijd ze ook uit de moederschoot te voorschijn komen. Ten tweede blijven vrouwen langer leven, zodat ze veel langer dan vroeger in de gelegenheid zijn kinderen te baren. En ten derde worden vrouwen die vroeger door organische defecten aan eierstokken of zo geen kinderen kregen, nu in vele geval- | |
[pagina 15]
| |
len ook vruchtbaar gemaakt. Ben je als man onvruchtbaar? Geen nood, laat je vrouw uit de diepvries bevruchten. En weer hetzelfde beeld: één vrouw die door een ingreep weer vruchtbaar wordt gemaakt of één man die een beroep op de zaadbank doet, is weer goed voor duizenden nakomelingen. En die nakomelingen krijgen het nog weer steeds beter, wat medische verzorging betreft.’ Barend leunde verhit achterover en nam een slok bier. ‘Dat komt, ze kijken te veel naar die ene mens, die ene zieke mens die ze beter willen maken, die ene kleine baby die ze in leven willen houden, en ze vergeten het grote geheel. Het is funest, hoewel het te begrijpen is. Leven is sterven, het is al zo vaak gezegd, maar ze willen er niet aan. Niets is zo slecht voor je gezondheid als leven, laat ze daar liever aan denken. Want waar ligt de grens? Begrijp me goed, dit is geen arrogantie of sadisme van me, of wat dan ook. Als ik buikpijn krijg, lig ik al in volle sprint naar de dokter. Als op straat voor mijn ogen een oud moedertje uitglijdt en haar been breekt, sta ik al aan de telefoon om een ziekenwagen te bellen. Maar dat zijn incidentele gevallen, je moet de totaliteit in de gaten houden. De natuur, daar gaat het om, die moet alles in evenwicht houden, maar die hebben we uitgeschakeld, die zijn we net een slag voor, die zijn we steeds te slim af. Vroeger regelde zich dat allemaal vanzelf, hongersnoden, kindersterfte, epidemieën, natuurrampen. En de mensen hielpen zelf ook flink mee. Voor het geringste vergrijp werd je kop eraf gehakt, ze moordden en duelleerden dat de stukken eraf vlogen, ze hielden slaven die het niet lang uithielden, ze trokken steeds maar weer ten oorlog of organiseerden kruistochten. Toch allemaal din- | |
[pagina 16]
| |
gen die ook zoden aan de dijk zetten, al bleef het kruimelwerk naast de ingrepen van de natuur. En dat is allemaal verdwenen. De laatste twee wereldoorlogen hebben alleen maar geweldige geboortengolven verwekt. Wat kon de builenpest of longtering niet hartverwarmend toeslaan. Nee, dat zat allemaal goed in elkaar. En let wel, voor de mens als individu was dat naar onze tegenwoordige begrippen, nu we zover van de dood af staan, niet zo gezellig, maar de soort voer er wel bij. En wat hebben we ervoor teruggekregen? Elke dag misschien een paar duizend doden in het verkeer over de hele wereld, dat telt toch niet mee? Elk weekeind een paar duizend hartaanvallen bij het kijken naar voetbalwedstrijden, aardig hoor, maar dat zijn toch meestal oudere mensen die niet meer in het voortplantingsproces zitten. Nee, afgezien van mogelijke catastrofes als de waterstofbom, een nieuwe ziekte of een aanval van resistente insekten of bacteriën, wat natuurlijk paardemiddelen zijn, zie ik maar één gezonde oplossing: het zo gemakkelijk mogelijk maken en het krachtig bevorderen van de zelfmoord. En daar komt dan nog iets bij, eigenlijk het hoogtepunt, het geniale van mijn plan.’ ‘Ja maar, wacht nou eens even, de kern van de zaak is de geringe kindersterfte, zeg je. Dat ben ik met je eens, maar ik zie niet in hoe jij pasgeboren kinderen kunt overhalen zelfmoord te plegen.’ ‘Tja, dat is nog een teer punt, de meeste mensen worden pas rijp voor zelfmoord als ze al wat ouder zijn. Het zal ook wel wat weerstanden wekken, bij ouders en zo. Maar als er een beetje propaganda wordt gemaakt, als het zelfmoord plegen helemaal in raakt, dan zie ik toch... | |
[pagina 17]
| |
Ik bedoel, juist de jeugd is nog erg beïnvloedbaar, al vinden ze zelf van niet. Laat nou eens een paar idolen uit de popmuziek in het openbaar zelfmoord plegen. Moet je eens kijken wat er gebeurt. Maar ik geef toe, die baby's en die kleuters, dat zal lastig worden. Hoewel, alles moet groeien, en zo iets moet heel in het klein beginnen. Tenslotte hoeft niet iedereen te verdwijnen; een aanzienlijk percentage mag gerust blijven leven. Voorop staat in ieder geval dat wij ondergronds moeten blijven, ook al omdat...’ ‘Reken niet op mij. Je kent me. Ik blijf graag op de hoogte maar ik doe niet mee.’ ‘Jij doet wel mee, dat weet ik zeker. Een hoop geld voor betrekkelijk weinig en interessant werk, een zegen voor de mensheid wezen, wat wil je nog meer? En ik ben nog niet uitgepraat. Luister.’ Barend strekte zijn benen en tuurde naar het plafond. ‘Besef jij wel, eh, hoe moet ik dat zeggen, laat het eens tot je doordringen wat een geweldig gevoel van vrijheid, van bevrijding, het besluit om zelfmoord te plegen met zich meebrengt. En niet alleen een geestelijke bevrijding, maar in feite een werkelijke vrijheid, een vrijheid om dingen te doen die anders niet mogelijk zouden zijn. Wat kan die mens nog gebeuren? Stel je eens voor hoe dat in zijn werk gaat. Ik lever hem de capsule naar keuze. Die kan hij namelijk in alle soorten van me krijgen. Een capsule voor pats boem, ineens pijnloos vertrokken, een capsule die hem eerst nog een half uur, of langer als hij dat wil, een ongekende roes of een universeel inzicht geeft. Goed, zo'n man heeft die pil op zak, op elk gewenst moment kan hij dag zwaaien met zijn | |
[pagina 18]
| |
handje. Zijn zaken heeft hij geregeld, eventuele nabestaanden laat hij zo goed de omstandigheden dat toelaten verzorgd achter (dat moeten we als voorwaarde stellen) en nu is dan het ogenblik daar. Maar hij heeft nog een laatste wens; iedereen heeft die wel. Laten we een extreem voorbeeld nemen. Hij heeft zijn hele leven lang het verlangen gehad Mies Bouwman te verkrachten. Een afwijking, goed, maar wat staat hem nu nog in de weg aan deze afwijking toe te geven? Het zal wat moeilijkheden opleveren die vrouw alleen te treffen, maar het is toch ook weer niet ondenkbaar. In principe zouden we dat voor hem kunnen arrangeren. Dat is ook mijn plan, om bij die capsule ook nog de uitvoering van een laatste verlangen te leveren.’ ‘Maar dat wordt toch een ramp, jongen. Jij wil dan eigenlijk je cliënt als een soort kamikazepiloot op de mensheid loslaten.’ ‘Geloof me nou, ik heb dat helemaal uitgedacht en alles voorzien. Van die immense vrijheid die zo'n mens door mijn toedoen in handen krijgt gaan we een verantwoord gebruik maken. Door hem ongewenste elementen uit de weg te laten ruimen.’ ‘Wat?’ ‘Precies wat ik zeg. Ongewenste elementen. Domme politici die de boel verknoeien of alleen aan zelfverheerlijking doen, opgeblazen dictatortjes, rijke stinkers die arbeiders uitzuigen, maffialeiders, profiteurs in welke vorm ook, kortom, alle mensen die grote macht hebben en die macht op de verkeerde manier gebruiken. Zie je het grootse van mijn plan? Dat mes snijdt namelijk aan twee kanten. Enerzijds wordt het aantal mensen dat van | |
[pagina 19]
| |
deze wereld vertrekt door deze maatregel gelijk verdubbeld, en anderzijds wordt de weg vrijgemaakt voor plaatsvervangers die hopelijk op een betere manier van hun macht gebruik zullen maken. En zo zullen we, heel klein en rustig beginnend, uitgroeien tot de bewerkstelligers van een geleidelijke en geluidloze omwenteling, waarbij het sterven nu eens op de juiste plaats terechtkomt: bij hen die het willen en bij hen die het verdienen. Langzaam en vastberaden beginnen we te bouwen, zoals ik al zei. Eerst een kapitaal vergaren van de eerste klanten, want voor een juiste uitwerking is veel geld nodig, neem alleen al het reizen rond de wereld om de te doden machthebbers te selecteren. En dan het overbrengen van onze ideeën op de kandidaten die zich aanmelden, hen rustig alle eventuele Miezen Bouwman uit het hoofd praten, hen wijzen op de onrustbarende toestand van de wereld die zij op zo'n plezierige wijze zullen verlaten. Kamikazepiloten, misschien wel, maar dan voor een groots ideaal, het tot rede brengen van een naar haar ondergang snellende wereldbevolking. Het lijkt me onvoorstelbaar dat iemand, met mijn pil in zijn zak, de waarheid en wijsheid van onze voorstellen niet zal inzien. Natuurlijk heeft hij of zij ook inspraak. Mocht een cliënt zelf iemand weten die hij met zich mee het graf in wil sleuren, dan is dat ook toegestaan, mits die persoon natuurlijk beantwoordt aan het door ons gestelde criterium, namelijk dat zijn aanwezigheid de algemene verbetering van ons leefklimaat tegenhoudt. Hij mag natuurlijk niet iemand gaan neerknallen aan wie hij toevallig een hekel heeft, maar die voor de rest onbelangrijk en onschuldig is. Dat zou een verspilling van vrijheid en energie zijn. Wordt hij zo | |
[pagina 20]
| |
enthousiast dat hij meer dan een reactionair om zeep wil helpen dan kan dat ook, zij het in beperkte mate. Want hierin schuilt het gevaar dat hij weer lol in zijn leven krijgt en zijn zelfmoord wil vergeten, waarmee hij dan niet meer voldoet aan ons hoofddoel: vermindering van de wereldbevolking. Maar de kans daarop is klein; omdat hij zich veilig voelt met zijn pil kan hij bij zijn eerste moord grote risico's nemen. Bijna zeker wordt hij dan gepakt, zodat hij dan wel zo verstandig zal zijn die pil als een razende in te slikken. Nou ja, dat is het wel zo ongeveer. Al doende zal er natuurlijk nog veel geïmproviseerd en verbeterd moeten worden, en zo.’ Terwijl ik naar hem zat te luisteren, dacht ik aan zijn foto's van vroeger, uit de tijd toen hij kunstfotograaf wilde worden, en al maar kiekjes maakte van naakte meisjes met lang blond haar hangend voor hun ogen, half zichtbaar in de ochtendmist of door een beslagen ruit, alles overgoten met een druilerige romantiek, om op een harpje met kaarslicht bij te gaan zitten tokkelen. Als hij ze liet zien moest je eerlijk je mening zeggen. ‘Technisch erg goed,’ zei ik steeds. ‘Maar hoe krijg je die meiden zo ver om met hun blote bast in die kouwe mist te gaan staan?’ Dat wist ik wel; hij speelde de grote fotograaf tegen ze en beloofde ze een gouden toekomst als fotomodel. En als ze dat woord horen, staat het gros van die jonge meiden al naakt voor je. Maar daar zei hij nooit wat op, hij lachte wat geheimzinnig, wat kon hij anders doen. ‘Naai je ze eigenlijk wel eens?’ vroeg ik dan, want dat leek me leuker dan foto's maken. Dan kwam er een vage beschouwing waaruit ik kon opmaken dat ik een bijzonder platvloerse geest had. | |
[pagina 21]
| |
Wat hij niet allemaal had. Een Pools-joodse grootmoeder, een Friezin als moeder, zijn vader een dikke, bleekblauwe man, stevig aan de drank, vaak plotseling in huilen uitbarstend; zijn eigen vrouw, een verpleegster, na een half jaar huwelijk onverwacht weggelopen met een Franse saxofonist; thuis drie geweldig grote honden van dat ellendige blaf-en-likgenre. Ook stonden de woonruimten in zijn huis tot manshoogte vol met stapels dozen, tijdschriften, boeken, foto's en grammofoonplaten, waaruit hij je altijd iets wilde tonen dat hij ondanks hevig gezoek niet kon vinden. Als knaap had hij in een christelijk jongenskoor gezongen, als alt of zo iets, een feit dat je nog altijd tegen hem kon uitspelen als hij te ver doorzeurde (‘Hoe gaat het op de zangvereniging, Barend?’) Daarbij zijn al genoemde twee en een half jaar studie in de medicijnen, de boeken die hij steeds aan het schrijven was maar die nooit af kwamen, hoe krijgt een mens het voor elkaar? En dan de film die hij al jarenlang aan het maken was, en die plotseling nog was klaargekomen ook, met tekst en muziek op een bandje dat tegelijkertijd afgedraaid moest worden. De vertoning ervan op een zondagmorgen bij een of andere godvergeten filmliga; de film vol duistere symboliek waarin alles scheef stond of op zijn kop, met langs bobbelig matglas omlaag glijdende regendruppels, waarbij iemand halverwege de film achter het toneel ergens een stekker uittrok, zodat de band stopte en toen natuurlijk niet meer synchroon met de film liep, nadat de vergissing was hersteld. Dat maakte helemaal niet uit als je zat te kijken, je kreeg er zelfs heel leuke effecten door, maar volgens Barend had dit zijn film de gena- | |
[pagina 22]
| |
deslag gegeven. Het aarzelende, razend snel wegstervende applaus na afloop, Barend die met een groene kleur vreemd rechtop door de zaal naar de uitgang liep zonder film of bandje op te halen. Ach, je doet je best, maar eigenlijk heb je er toch geen notie van wat er in je medemens om gaat, je mag al blij wezen als je niet al te vreemd staat tegenover je eigen beweegredenen. Want wat zou het gemakkelijk zijn alles terug te voeren tot zijn Pools-joodse grootmoeder, zijn Friese moeder en zijn drankzuchtige vader, maar zo eenvoudig ligt dat niet. Ik ken een meisje met een Hongkong-Chinees als vader, een Finse moeder met vallende ziekte, en de achternaam Toon Loen, en toch is dat meisje heel normaal en evenwichtig, altijd even vrolijk en gezellig, op tijd haar tanden poetsend en een goeie baan als secretaresse. ‘Het is een mooi plan,’ zei ik, ‘met wat zwakke plekken. Stel dat het inderdaad zo loopt als jij het voorstelt, dan neem ik aan dat jij uitmaakt wie er vermoord moet worden van de machthebbers. Dat lijkt me een ethisch bezwaar. Een praktische tekortkoming is natuurlijk dat alles wat jij daar uitgebroed hebt zo strafbaar is als de pest. Medeplichtigheid aan moord en zelfmoord; binnen een week staat heel Interpol voor je deur. Maar de voornaamste moeilijkheid lijkt me toch wel het vinden van kandidaten. Hoe denk je daaraan te komen?’ ‘Eh, daarvan hebben we er maar een nodig, de rest komt wel door de mondreclame. En voor die eersteling had ik eigenlijk op jouw medewerking gerekend. Jij kent misschien wel iemand, of zo.’ ‘Mondreclame? Als je eerste klant aan jouw pil is overleden, kan hij moeilijk meer doorvertellen hoe goed | |
[pagina 23]
| |
het hem bevallen is. En mensen met zelfmoordplannen ken ik niet, alleen mensen die bezig zijn een oud boerderijtje in de polder op te knappen.’
Maar daar vergiste ik me in. Een paar weken later werd er een feestje gegeven door Inge en Lodewijk, een nog jong maar snel verouderend echtpaar dat ik al jaren kende. Aardige mensen, daar niet van, erg hip en snel, aan partnerruil deden ze al avant la lettre, enthousiast hun rol spelend als mensen van de in-crowd, maar hun hart was er niet bij. Dat viel op als je met ze alleen was, dan deden ze gewoon. Ik bedoel, er zijn mensen wie die hele huidige heisasa als vanzelf af gaat, voor wie het een levensvervulling is, die als het ware voor deze tijd geschapen zijn. En dan is het ook echt aardig dat allemaal aan te zien, erin te geloven en nog mee te doen ook als het zo uitkomt. Maar bij Lodewijk en Inge was het zo duidelijk een aangemeten houding dat het soms pijnlijk werd als je het eenmaal in de gaten had. Eigenlijk waren ze bang achter te blijven, speciaal in de wereld van de kunst. Op aankomende kunstenaars en kunstenaressen waren ze gek, die werden altijd bij horden uitgenodigd, maar zodra er van deze groep iemand dreigde te arriveren lag hij of zij er uit. Dat werd niet geaccepteerd. Zolang ze nog op traditionele tochtige zolderkamertjes in volslagen onbekendheid bezig waren met pentekeningen of ondoorgrondelijke plastiekjes, konden ze rekenen op een warm onthaal en hartelijk meegekanker op de hufters die hun werk niet zagen zitten. Een groepstentoonstelling in een achterafgalerie kon er ook nog wel af, maar ze moesten het niet in hun | |
[pagina 24]
| |
hoofd halen een beetje naam te maken of, een halsmisdaad, iets te verkopen voor echt geld aan iemand buiten het kringetje. Natuurlijk werden Lodewijk en Inge krachtig geëxploiteerd door deze groep, maar dat hadden ze niet in de gaten, of het kon ze niet schelen. Misschien kwam dat omdat ze het zelf alle twee net niet gehaald hadden. Lodewijk was chef van de publiciteitsafdeling van een grote rederij; hij kreeg elke maand een bak geld uitgekeerd, maar eigenlijk was dit toch niet waarop hij gerekend had. Zijn ideaal was de beroemde copywriter, free-lance werkend, de man van de geniale inval waarbij iedereen verbluft zweeg. Steeds was hij bezig ontslag te nemen om het te gaan proberen. Toch kwam het daar nooit van. Heel verstandig bleef hij zijn rederij trouw, met zijn medewerkers steeds maar weer sterk op elkaar gelijkende folders met kleurenfoto's ontwerpend voor cruises naar blauwe zonnige zeeën. Wat kan je daar ook voor variatie in brengen? Hij had volkomen de vrije hand, zei hij; de directie wilde alleen drie punten altijd benadrukt zien: het goede eten, de accijnsvrije dranken, en de vele mogelijkheden tot kennismaking met andere mensen. In zijn kantoorjargon heette dat de drieënheid vreten, zuipen en neuken, een wat ruwe benadering van inderdaad de drie enige dingen die je als passagier aan boord van een schip kunt doen, daar had die directie gelijk in. Bij Inge was het meer het ballet en het pianospel waar de teleurstellingen lagen. Bij het ballet was ze niet verder gekomen dan een keer meespringen in het corps de ballet van een bekende groep, en de piano bespeelde ze met grote technische vaardigheid, alleen ontbrak er op | |
[pagina 25]
| |
een bijna ongelooflijke manier de uitdrukking in. Ze was zeker niet gevoelloos, integendeel, maar ergens tussen hersens en toetsenbord ging het mis. Ze had de goede smaak zelden te spelen waar anderen bij waren, in tegenstelling tot Lodewijk die vaak flink kon doorzaniken over zijn misbruikte talenten. Evenwel, ondanks deze tekortkomingen (ga er maar eens aan staan, de eerste steen te werpen) waren het vriendelijke mensen om mee om te gaan; vooral van hun feestjes wisten ze, materieel gezien, veel te maken. Ook erg aardig was dat ze al vrijwel sinds hun trouwdag bezig waren uit elkaar te gaan. In het begin neem je zo iets ernstig, en wijs je erop dat zo iets toch wel een hele stap is; later wordt het een standaardgrapje om bij het binnentreden van hun woning quasi verwonderd uit te roepen: ‘Wat? Jullie nog steeds bijeen?’ Daarna weet je het wel en begin je onmiddellijk aan andere dingen te denken als ze weer eens hun aanstaande scheiding aankondigen. Ik vond het een geslaagde bijeenkomst. Dat bleek het achteraf niet te zijn, maar zo iets hangt veel meer af van je eigen stemming dan van de algehele sfeer, vind ik. Op geraffineerde wijze wist ik die avond alle valstrikken van zo'n party te ontlopen, zoals daar zijn: het te veel en te snel drinken, het ruziezoeken met een ergerniswekkend persoon, het op luide toon propageren van een standpunt dat je eigenlijk niet aanhangt, het op obscene manier betasten van de enige vrouw in het gezelschap wier hoofd daar niet naar staat, het op de wc. in slaap vallen, of het belachelijk maken van iemands diepste zieleroerselen. Dat laatste was juist erg lastig, want de aankomende | |
[pagina 26]
| |
kunstenaars, ook nu weer in drommen aanwezig, hadden op een wand een aantal van hun nieuwste produkten gespeld, en niets is verleidelijker dan je voor zo'n uitstalling op te stellen en hoofdschuddend, met een doordringend stemgeluid, de onbenulligheid ervan te gaan ontleden, je daarbij afvragend wat er in jezusnaam ooit van zo'n stelletje zakkewassers moet terechtkomen. Maar nee, alles ging uitstekend. Het jeugdige volkje maakte ik mijn complimenten over hun veelbelovend werk, met de toezegging in de toekomst zeker iets van hen te zullen kopen; vervelende mensen wist ik op meegaande wijze op te vangen, terwijl ik mijn eigen hebbelijkheden bevredigend wist te onderdrukken. Wel dacht ik zo nu en dan een wat gespannen sfeer te moeten vaststellen, vooral toen Lodewijk op een bepaald ogenblik met een plechtig gezicht alle lege glazen die hij aantrof opnam, zo hoog mogelijk optilde en ze dan losliet, zodat ze op de vloer in scherven vielen. Maar tenslotte waren het zijn eigen glazen en uit de fles valt ook best te drinken, zodat ik geen aanleiding vond me te scharen onder de mensen die Lodewijk op overredende toon toespraken. Toen het feest ten einde liep wilde ik opstappen, maar Inge nam me apart en vroeg me te blijven tot iedereen weg was; ze wilde me nog even wat vragen. Goed, voor mijn vrienden is me niet gauw iets te veel, al had ik natuurlijk juist toen als een haas moeten wegrennen. Toen iedereen vertrokken was en we te midden van de rommel tegenover elkaar zaten, keek ik rond naar Lodewijk. Ineens viel het me op dat ik hem het laatste uur niet meer gezien had. | |
[pagina 27]
| |
‘Waar is Lodewijk?’ vroeg ik, de in het rond staande flessen op hun inhoud onderzoekend. ‘Vertrokken,’ zei Inge, ‘met zijn koffer.’ ‘Koffer? Hoe zo? O, nieuwe drank halen zeker. Goed idee.’ ‘Nee,’ zei Inge mat, ‘voorgoed verdwenen, naar zijn nieuwe kamer, of zijn nieuwste vriendin, weet ik veel. We hebben de scheiding eindelijk eens doorgezet.’ Langzaam begon het tot me door te dringen dat hier in ernst werd gesproken. Nerveus dronk ik een bodempje whisky uit een fles; hier zat ik als een rat in de val. Wanneer zal het Inge duidelijk worden dat je buitenstaanders nooit lastig moet vallen met je echtscheidingen? ‘Zo zo,’ zei ik nadenkend. ‘Tja! Dus uiteindelijk... Ik dacht eigenlijk... Nou ja, stiff upperlip, niet waar, en moedig opnieuw beginnen.’ ‘Dit was onze afscheidsavond. Leuk idee, hè? Een soort tegenhanger van het bruiloftsfeest. Iedereen wist het, behalve jij natuurlijk weer. Hoe jij dat klaarspeelt om nooit wat in de gaten te hebben.’ Ik maakte een verontschuldigend gebaar. De tragiek van de avond was aan me voorbij gegaan; dat viel niet te ontkennen. De vanzelfsprekendheid waarmee mensen aannemen dat je je diepgaand voor hun toestand interesseert. We praatten zo een kwartiertje, waarbij ik voorzichtig de dingen zei die naar ik dacht van me verwacht werden. Ze had nog gehoopt, zei ze, dat ik nog eens serieus op Lodewijk had kunnen inpraten; hij was zo gesloten, en tegen mij zei hij nog wel eens wat hij werkelijk dacht (‘Jongen, luister, ik heb nooit écht een kans gekregen’). | |
[pagina 28]
| |
Maar nee, Lodewijk had zo narrig gedaan, en ik had glimlachend rondgelopen. Hoopte ze dan nog? Nee, eigenlijk niet, of ja, maar tegen beter weten in. Toen er een stilte viel, bood ik aan met haar naar bed te gaan. Niet het geëigende moment, dat begreep ik wel; het was meer om toch maar iets te zeggen. Want ik begreep nog steeds het doel van dit gesprek niet. Maar Inge had er geen zin in. Ze had in feite nergens meer zin in. Met enige moeite kwam toen het hoge woord eruit. Ze wilde, eerlijk gezegd, een eind aan haar leven maken. Ik keek haar aan; ze zag er werkelijk wat bleek en lusteloos uit. Ze was een beetje dronken, maar haar woorden klonken overtuigend. ‘Je gaat me toch niet vertellen dat je dat doen wilt omdat Lodewijk is weggegaan? Kom nou toch. Dat komt herhaaldelijk voor, hoor. Je kan geen straat doorlopen of je ziet wel ergens een vent met een koffer de deur achter zich dicht slaan. Tot vervelens toe eigenlijk. Een vertrouwd straatbeeld. Dacht je dat al die vrouwen snikkend uit het raam sprongen? Welnee, hoogstens een gat in het plafond. Trouwens, als je je eigen zelfmoord publiekelijk aankondigt, dan ben je het niet echt van plan. Wetenschappelijk vastgesteld.’ ‘Ach, wat begrijp jij daar nou van? Ik heb geen zin alleen door te gaan. Al die jaren ben ik eigenlijk alleen maar bezig geweest de boedel te redden. En daar komen nog dingen bij waar jij niets van af weet. Wat moet ik daar allemaal nog verder over zeggen. Het gaat er mij niet om jou te overtuigen, begrijp dat goed. Of dacht je dat ik op jou een interessante indruk wilde maken? God nee. Ik wil alleen goeie sterke slaappillen hebben, van | |
[pagina 29]
| |
mijn huisdokter krijg ik alleen poeders waar de kat niet eens slaperig van wordt. Ik had gehoord dat jij daar wel aan wist te komen. Kan je mij niet helpen?’ ‘Hoe kom je daar bij? Misschien heb ik wel eens iets in die geest gezegd, maar ik zeg zoveel. En al had ik ze, dan zou ik ze je nog niet geven. Wees toch wijzer.’ Toen schoten me ineens Barend en zijn plannen voor een zelfmoordsyndicaat te binnen. Dat leek me wel een mooi onderwerp om het gesprek een wat luchtiger inhoud te geven. ‘Zeg, je kent Barend toch wel?’ vroeg ik. Ja, Barend kende ze heel goed, zei ze glimlachend. Heel typerend, als je met iemand over Barend begint, wordt er strijk en zet wat meewarig gelachen. Goed, ik vertelde Inge uitvoerig over de plannen van Barend, zoals hij me die een paar weken terug had voorgelegd, en Inge bleef heel aandachtig luisteren en lachen. Achteraf gezien was dit niet zo'n tactische zet, maar hiervoor gelden vele verzachtende omstandigheden: het drankgebruik, mijn ergernis over het feit dat Inge me bij haar zeurige moeilijkheden betrok (in nood leer je je vrienden kennen), maar voornamelijk toch wel omdat ik Inges verlangen naar het verscheiden volstrekt niet ernstig nam. Het wilde er bij mij niet in dat ze zo in de put kon raken door het vertrek van Lodewijk, en die andere moeilijkheden waar ze op gezinspeeld had, dat zou ook wel meevallen. Ze was toch een nog jonge vrouw, leuk om te zien, met een heel redelijk figuur, wat wil je nog meer? In bed lag ze er wat stilletjes bij, dat was waar, hoewel ze er best van hield; waarschijnlijk trad hierbij hetzelfde tekort op als bij haar pianospel. Maar er zijn mannen genoeg te vinden die zo'n dociele houding juist | |
[pagina 30]
| |
op prijs stellen. Nadat ik mijn verhaal beëindigd had en de drankvoorraad alleen nog maar bestond uit een halve fles Campari, een drank die je gedronken moet hebben om te weten waarom je er zo'n afschuw van hebt, vertrok ik, na Inge allerlei bemoedigende dingen te hebben toegeroepen, en met de belofte nog eens gauw langs te komen om haar wat door de zo moeilijke eerste tijd heen te helpen. Dat was ik ook wel van plan, maar kort daarop moest ik voor arbeid naar een andere stad, zodat het er niet van kwam. Toen ik na een tijd weer was teruggekeerd, was ik Inge eigenlijk vergeten, en Lodewijk helemaal. Maar hij mij niet.
Een half jaar later belde Lodewijk me op. Na de verraste begroeting en wat inleidend gebabbel vertelde hij me het doel van zijn telefonische oproep. Kijk, het zat zo. Hij, zijn hele staf, en niet te vergeten zijn directie, waren een beetje uitgekeken op de teksten van hun folders. Alle varianten hadden ze al tot op de bodem uitgeput, en nu wilden ze het eens met anderen proberen, mensen die dit werk nog nooit gedaan hadden en er fris tegenover stonden. Een experiment. Toen had hij aan mij gedacht. Wilde ik er eens tegenaan gaan. Natuurlijk wilde ik dat niet. Maar toen hij het bedrag noemde dat hier te verdienen viel, alleen al voor het ontwerp zelf, terwijl ze, als ze inderdaad besloten de tekst te gebruiken, hetzelfde bedrag nog eens zouden uitkeren, moest ik wel toegeven, al hoop ik nog eens in de positie te komen verkeren dat ik dergelijke opdrachten met hoongelach kan afwijzen. | |
[pagina 31]
| |
‘We laten het helemaal aan jou over hoe je het wilt inkleden,’ zei Lodewijk. ‘Probeer maar iets geks; dat willen we juist. Alleen, er zijn drie punten die absoluut genoemd moeten worden, namelijk...’ ‘Ja,’ onderbrak ik hem, ‘dat weet ik nog. Eten, drinken en naaien. Op zich zelf de meest originele tekst die er te bedenken valt. Waarom proberen jullie dat niet eens? Eat, drink and fuck your way into the Caribbean. Afgestampte boten, ik beloof het je.’ Wat verveeld antwoordde Lodewijk dat, als ik meende leuk te zijn, hij me moest teleurstellen. Elke nieuweling die op zijn afdeling werd ingewerkt bleek dit grapje te debiteren. Nou ja, dat kon ik ook niet weten. Na het zakelijke gedeelte behandeld te hebben, vroeg ik hoe het met Inge ging, me half hun scheiding herinnerend, maar aannemend dat alles zoals gebruikelijk wel weer in orde zou zijn gekomen. Lodewijk was even stil. ‘Weet je dat dan niet?’ vroeg hij toen. ‘Dat jullie uit elkaar waren, bedoel je? Ja natuurlijk, maar ik dacht ergens gehoord te hebben dat alles weer bijgelegd was.’ ‘Nou,’ zei Lodewijk, ‘dat zal dan pas in het hiernamaals kunnen gebeuren, want Inge is dood.’ Dat kwam even aan, en het was mijn beurt om stil te zijn. Naar zijn ademhaling luisterend, kwam me dat hele zelfmoordplan van haar weer voor de geest. Maar dat kon niet; zulke dingen gebeuren niet. ‘Dat meen je niet. Hoe kan dat nou? Wanneer is dat gebeurd? Een ongeluk met haar auto of zo?’ ‘Ik begrijp verdomme niet dat je dat niet weet,’ zei Lodewijk kwaad. ‘Ben je naar de maan geweest? Spreek je | |
[pagina 32]
| |
nooit met mensen? Moet je luisteren, ik praat hier liever niet over, misschien begrijpt zelfs iemand als jij dat nog wel. Inge is thuis dood aangetroffen; ze was al een paar dagen overleden toen ze werd gevonden. Die lul van een Barend-hoe-heet-ie-ook-weer kwam langs, en die is door de tuin achter naar binnen gekomen toen er niet open werd gedaan.’ ‘Ja maar, hoe heeft ze...’ ‘Vergif. Waar ze dat vandaan had mag Joost weten. Maar ik hou erover op, als je meer wilt horen vraag je het maar aan een ander. Ik heb een geweldige rottijd gehad, misschien kan je je dat voorstellen. Het idee dat ze misschien om mij... Hoewel, ze was altijd wat zwaarmoedig, al liet ze dat nooit merken. Trouwens, de politie dacht nog dat ik het gedaan had. Nog in voorarrest gezeten en alles, God bewaar me. Nou, dat weet je dan weer. En zet een beetje haast achter die tekst, als je wilt. Gegroet.’
Ik ben onmiddellijk naar Barend gegaan. Die trof ik thuis, luisterend naar het Magnificat van Bach. Hij zette de plaat zelf stil toen ik tegenover hem ging zitten. Een koude, machteloze woede kroop in me naar boven; bedrogen was ik door het decor waar ik in leefde. Net als je denkt dat je veilig bent ingekapseld tegen die drukke mensen die al maar plannen maken en ergens heen willen, komt er door onvermoede kieren en gaten de betrokkenheid toch weer doorsijpelen. Je wordt opgeofferd, en op jouw beurt offer je de anderen op, of je wilt of niet. ‘Barend,’ zei ik, ‘nou eens geen ontwijkend geoude- | |
[pagina 33]
| |
hoer, maar alleen de feiten. Wat is er gebeurd tussen jou en Inge? En praat gewoon, zonder dat aanstellerige geaarzel en gedraai, want ik ben in staat je je hele vervuilde huis door te slaan, al had je twintig van die klerehonden.’ Barend was bang; hij moest mijn komst verwacht hebben. Toen hij begon, sprak hij vlug en zonder gehakkel. ‘Een tijdje nadat ik jou die zelfmoordtheorieën van mij had verteld, kwam Inge naar me toe. Ze wilde eruit stappen; Lodewijk was weg en zo. Jij had haar van mij verteld, en nou wilde ze een pil hebben. Maar ik was al van dat hele plan afgestapt. Luister, je hebt van die plannen, daar loop je mee rond; misschien zijn ze een beetje fantastisch, goed, maar ze lijken te kloppen en uitvoerbaar. Je moet ze toetsen door ze aan iemand te vertellen. Onder dat vertellen door merk je dan meestal zelf wel wat er fout aan is. Ik heb dat plan met opzet aan jou verteld, omdat ik van tevoren wist hoe jij er tegenover zou staan. Ik ben heus niet zo gek als jij misschien denkt. Jij hebt een zekere nuchterheid, die ik zelf niet zou willen hebben, maar die ik gewoon gebruikt heb om me zelf een beter inzicht in mijn plan te geven. Toen kwam Inge, en die nam dat alles ernstig op, die begon weer helemaal opnieuw; ze vond het een prachtig idee waarvoor ze zich als eerste aanbood. Ik werd zelf eigenlijk weer meegesleept, tot ik in de gaten kreeg dat ze precies was als iedereen. Ze dacht ook dat ik een halve gek was. Ze wilde die pil hebben, en ze dacht die alleen te kunnen krijgen door zogenaamd met me mee te werken in dat plan om machthebbers te vermoorden. Ze zou het doen, zei ze, ik had maar te zeggen wie ik had uitgezocht, maar al die | |
[pagina 34]
| |
tijd was ze dat helemaal niet van plan. Toen dat tot me doordrong, dat ze me zat te bedonderen, werd ik kwaad. Wat denken die mensen eigenlijk wel? Ik heb haar precies verteld wat ik dacht. Als ze gewoon bij me was gekomen, alles had uitgelegd over haar toestand en zo, dan had ze zonder meer een pil van me kunnen krijgen. Want daar ben ik nog steeds van overtuigd, ik bedoel dat je die mensen moet helpen als ze het werkelijk menen. Misschien was het wel strafbaar geweest, maar hoe hadden ze er ooit achter kunnen komen?’ Hij duwde een hond weg die hem in zijn gezicht wilde likken. ‘Nou, toen ik weigerde haar die pil te geven, en ze begreep dat ik haar doorhad, ging ze anders doen. Huilen, zeggen dat ik gelijk had, dat ze het ook niet kon helpen. Toen ze een beetje bijgekomen was, hebben we nog een hele tijd zitten praten, eigenlijk gewoon alsof ze zo maar voor de aardigheid op bezoek was gekomen. Ze vroeg nog of ik die pillen werkelijk had, en of ze ze eens mocht zien. Ik had er drie, die heb ik haar dom genoeg laten zien en weer weggeborgen. Na een tijdje ging ze gekalmeerd weg, en dat was het dan, dacht ik. Maar na een paar dagen kijk ik weer in dat doosje, en het was leeg. Ze moet heel precies gekeken hebben waar ik het wegstopte nadat ik het haar had laten zien, en ze weggepakt hebben toen ik in de keuken koffie aan het zetten was. Ik ben direct naar haar huis gegaan, maar ze deed niet open. Toen ben ik door dat poortje over de binnenplaats en haar achtertuin naar binnen gegaan; de keukendeur had ze niet afgesloten. En daar lag ze, in de slaapkamer, op het bed. Ze had op de nachtkastjes aan weerskanten | |
[pagina 35]
| |
zwarte kaarsen neergezet; dat kon ik zien, ze waren wel opgebrand maar er blijft altijd wat van over. Waarschijnlijk is ze gaan liggen, heeft de kaarsen aangestoken en die pillen ingenomen. Dat is het hele verhaal.’ ‘Hoe lag ze erbij?’ ‘Een beetje gekronkeld en verdraaid; ze heeft het waarschijnlijk nog flink benauwd gehad voor ze weg was.’ ‘Wat zat er dan in die pillen?’ ‘Ja, eigenlijk waren het geen pillen, maar capsules. Cyaankali, dat was het. Een er van zou al meer dan genoeg geweest zijn.’ ‘Wel godverdomme! Dus je had niet eens van die wonderpillen. Dat was weer eens fantasie van je.’ ‘Niet helemaal. Daar kon ik wel aankomen, maar omdat ik het hele plan al had opgegeven heb ik daar verder geen moeite voor gedaan. Maar cyaankali geeft ook maar een heel korte doodsstrijd.’ ‘Heb je dat hele verhaal ook tegen Lodewijk verteld?’ ‘Nee, wat zou dat voor zin gehad hebben? Ik voel me niet schuldig, maar je weet nooit hoe iemand op zo iets reageert. Het is nou eenmaal gebeurd.’ ‘Maar heeft niemand zich dan afgevraagd waarom jij zo nodig dat huis moest binnendringen nadat er niet werd opengedaan? Dat is toch verdacht? Wat kwam je daar nou helemaal? Tegen de politie kan je dat misschien aannemelijk maken, maar Lodewijk moet zich dat toch afgevraagd hebben?’ ‘Dat schoot me ook te binnen toen ik zo naar haar stond te kijken. Ik kon niet meer weglopen zonder de politie te waarschuwen; waarschijnlijk hadden de buren me | |
[pagina 36]
| |
naar binnen zien gaan. Toen heb ik de bel stukgetrokken; je weet wel, ze hadden zo'n ouderwetse klepelbel met een touw die ze op de markt gekocht hadden. Ik kon dus zeggen dat ik de bel niet had horen overgaan en het toen maar achter had geprobeerd. Het lag voor de hand dat ze die bel zelf had stukgetrokken om niet gestoord te worden.’ Een lange tijd zaten we tegenover elkaar. Mijn woede was weggezakt. Inge. Ik herhaalde die naam een paar keer in gedachten, tot het een klank geworden was die me niets meer zei. Haar beeld kwam me voor de geest, maar ook dat viel steeds moeilijker te grijpen. Hoe men verdwijnt. ‘In ieder geval,’ zei ik, ‘is je doel toch nog bereikt. De wereldbevolking is met een persoon verminderd. En nog wel met een vrouw die nu geen kinderen meer kan krijgen. Dat scheelt weer duizenden nakomelingen.’ ‘Als je denkt dat ik me verwijten maak heb je het mis. En dat hoef jij ook niet te doen, al was het natuurlijk geweldig stom van je. Dat moet mij nodig een ouwehoer noemen. Wie gaat zo iets nou vertellen tegen iemand die zelfmoord wil plegen. Maar als ze die capsules niet had kunnen pakken, had ze er wel iets anders op gevonden. En Lodewijk heeft ook geen directe schuld, want die had ze nooit iets verteld van haar plannen; dat heeft ze me gezegd.’ ‘Misschien is dat wel zo. Maar we hebben haar ook niet geholpen.’ ‘Wat valt er dan te helpen?’ Dat was waar, er viel niets te helpen. Je zou je alleen in een nog dikkere bepantsering kunnen hullen. En ieder- | |
[pagina 37]
| |
een was daar al druk mee bezig, leek me. ‘Goed, Barend, ik ga. En je moest maar niet meer bij me langs komen.’ ‘Dat was ik ook niet van plan.’ ‘Nou, het beste dan maar met de zangvereniging.’ ‘Ach, sterf jij.’
Ik heb werkelijk nog geprobeerd een tekst te maken voor Lodewijks folders. Na een half uur naar een wit vel papier gestaard te hebben zonder dat er een frisse en baanbrekende woordcombinatie op verscheen, hield ik ermee op. Na een wandeling in de voorjaarszon ging ik een reisbureau binnen, verzamelde daar wat folders met cruiseteksten, en fabriceerde er thuis een uittreksel van dat ik instuurde, met een nota voor het toegezegde bedrag. Na maanden wachten en drie keer opbellen werd het geld eindelijk op mijn giro gestort. |
|