Heidelbergse catechismus
(1563)–Caspar Olevianus, Zacharias Ursinus– AuteursrechtvrijChristelicke onderrichtinghe, ghelijck die in kercken ende scholen der cheur vorstelicken Paltz, ghedreuen oft gheleert wort
[Folio 5r]
| |
Vraghe.VVat is v eenighe troost, in leuen ende steruen? | |
Antwoorde.Dat ick met Lijf ende ziele, beyde in leuen ende steruenGa naar margenoota, niet mijnGa naar margenootb, maer mijns ghetrouwen Salichmakers Jesu Christi eyghen benGa naar margenootc, die met synen dierbaren bloedeGa naar margenootd, voor alle myne sonden volkomelicken betaeltGa naar margenoote, ende my wt alle ghewelt des Duyuels verlost heeftGa naar margenootf, ende also bewaertGa naar margenootg, dat sonder den wille mijns Vaders inden Hemel, gheen hayr van mynen hoofde kan vallenGa naar margenooth, Ja oock my alles tot myner salicheyt dienen moetGa naar margenooti. Daerom hy my oock door synen heylighen Gheest, des eewighen leuens versekertGa naar margenootk, ende hem voortaen te leuen, van herten willich ende bereydt maecktGa naar margenootl. | |
Vraghe.Hoe veel stucken zijn v noodich te weten, op dat ghy in desen troost salichlick leuen ende steruen meucht? | |
Antwoorde.Drie stuckenGa naar margenoota. Ten eersten, hoe groot myne sonden ende ellenden zijnGa naar margenootb. Ten anderden, hoe ick van alle myne sonden ende ellende verlost wordeGa naar margenootc. Ende | |
[Folio 5v]
| |
ten derden, hoe ick God voor sulcke verlossinghe sal danckbaer zijnGa naar margenootd. |
|