Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijToon: Psalm 23.Groote Godt/ die rijk zijt van vermogen,
Uw goedtheyt zien wy weer voor onze oogen,
Gy kroont ons steeds met uwen milden zegen,
U gunste straalt op alle onze wegen,
Gy komt ons dag, op dag, met uw’ weldaden,
Naa ziel en lichaam, rijklijk overladen.
2. Gy dekt den Dis, voor ons met zoo veel gaven,
Als of wy u vergelding weder gaven,
De aerde, lucht, en ‘t water moeten geven,
Ons onderhoud, en voedzel voor het leven,
Ook dat niet schaars: maar mildt, en overvloedig,
Verzaadt gy ons, als onzen Vader goedig.
3. Wat zyn wy Heer! dat uwe goedheits stromen,
Al wederom, op heden tot ons komen?
| |
[pagina 125]
| |
Wy zijn niet waerd! dat gy aan ons zoud denken?
Met zoo veel goeds, en zegens ons beschenken,
Meer als aan veel: van uwe lievelingen!
Uw gunst alleen geeft ons al deze dingen.
4. Gy trekt ons hert door zoete liefde koorden,
En voed de ziel, door uwe levens woorden;
Gy schenkt u Zoon, en met hem ’t eeuwig leven,
Wat kondt gy ons, ô Vader! beters geven!
Die heyl fonteyn vol zegens, en genaden,
Dit Hemels Broodt! kan onze ziel verzaden.
5. Dat wy ons hert geduurig wel beware,
En noyt met zorge spijs of drank bezwaren.
Doet door uw’ schepsels onze zielen rijzen,
Om u den oorspronk alles goeds te prijzen.
Geeft by uw gaven, aan ons uwen zegen,
Door Iezus duurbaar bloedt, voor ons verkregen.
Pauze.
6. Laat d’arme ziele! nimmer zijn vergeeten,
Een and’re spijs die van nooden t’eeten.
Een Hemels-broot tot stercking in genade,
Dat ziels-gebrek, en honger kan verzaden,
Geeft dat altijdt, dan groeyt het geestlijk leven,
Dan leev’ ik u, en zal veel vruchten geven.
7. Laat uwe’ liefd’, ô Vader! ons vermaken;
O Iezus! komt by ons u wooning maken,
Met uwen geest! en zijn’ genaden gaven,
Komt zoo ons hert, en ziel van binnen laven,
Dat die met uw haar Avontmaal mag houwen,
En eeuwiglijk uw aangezicht beschouwen.
8. Geeft ons ook plaats in ‘s Hemels opperzalen,
Wilt daar de ziel met volle vreugd onthalen,
Met Abraham, Izaak, Iacob, gezeten
| |
[pagina 126]
| |
Aan uwe Taafel, laat ons daar dan eeten,
’t Verborge Man’, in zoete rust, en vrede,
Daat volheyt is van alle heerlijkheden.
9. Hoe overvloedig! komt uw goedtheyt daalen,
Wie kan al ’t goed’ aan ons gedaan, verhalen?
Lof, eer, en dank, zijn wy verplicht te geven,
Met Lichaam, Geest, in ons geheele leven.
Maakt ons bequaam, door uwen Geest van boven,
Dan zullen wy uw Naam, ô Heere! loven.
|
|