Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Op de wijze van de 10 Geboden.1. Al-wijze Godt! die hier beneden,
Een yeder mensch hebt opgeleydt,
Zijn eygen werk, en beezigheden,
Ten dienste van uw Majesteyt.
2. Wy alle Heer! zijn uwe knechten;
In ons beroep van uw gezet,
Leydt ons na uwe heyl’ge rechten,
Leert ons doen na uw woordt en wet.
3. Gy dan ô ziel! stelt uw gedachten
Te werk in uw beroep en plicht,
Doet wat gy doet, met alle krachten,
Zijt trouw in al wat gy verricht.
4. Schikt al uw werk tot Godes eere;
En ‘s naasten voordeel, dienst en goedt,
Temt uwe tochten, in’t begeeren
Na groote winst en overvloedt.
5. Zoekt eerst voor al Gods Koningrijke,
Met all’ zijne gerechtigheyt,
Zijn zegen zal hy laten blijken,
Hy heeft u nootdruft toegezeyt.
6. Uw wandel zy als voor Gods ogen
Oprechtelijk, na zijn gebodt,
Dat hert en ziele opgetogen;
Haar lust en rust, geniet in Godt!
| |
[pagina 4]
| |
7. Tracht steeds uw herte te bewaren;
Het wordt zeer licht van Godt gerukt,
Laat ‘s werelts-last het noyt bezwaren,
’t Wordt anders in de aerd’ gedrukt.
8. Verheft de ziele rijst na boven;
Beoogt dat in den Hemel is,
Verwint de werelt door ‘t gelove,
Zoekt daar een beter erffenis.
9. Doet van uw weg onnutte zorge;
Die ’t herte breekt en nederslaat,
Zijt niet bekommert voor den morgen,
In’t wettig zorgen houdt de maat.
10. Waarom doch al te zeer bekommert?
In’t aerds-gewoel en beezigheit,
Waarom met zoo veel last beslommert?
Die ziel gequelt? ’t is ydelheit!
11. Gaat uwen tijdt zoo noyt besteden,
Dat gy uw Godt! en ziel vergeet;
Koopz’ uit, van dingen hier beneden,
Uw korte tijdt dient wel besteet.
12. Beveelt den Heer het eynd’ der zaken,
In al uw doen be-oogt maar ’t goedt,
Hy zorgt voor uw, en zal ’t wel maken,
Rust maar op hem: doet wat gy moet.
13. Mijdt onrecht in al uwen handel,
Doet wat gy wilt dat uw geschied,
Die oprecht is in zijnen wandel,
Dien weygert Godt zijn zegen niet.
| |
[pagina 5]
| |
14. Maakt Godt dan uwen weg voorspoedig;
Zijt dankbaar! maar verheft u niet;
Geeft hy uw goedren overvloedig,
Deelt meê dien gy behoeftig ziet.
15. Ontmoeten uw ook tegenspoeden
In uw beroep; houd noch de moedt,
’t Is beter weynig aerdse goeden
Dan ziels-gevaar, met overvloedt.
16. Hoe ’t ook de Heer belieft te voegen,
O ziele! rust is uwen staat,
Neemt in uw lot een goet genoegen,
Maakt Godt uw’ Deel! en toeverlaat.
17. Laat voort uw licht voor andren lichten,
Die zwak of op een dwaal-weg is,
Komt met uw Woordt en wandel stichten,
Geen aanstoot geeft noch ergernis.
18. De tong een werelt vol gebreken,
Houdt in den toom, bewaart den mondt
Voor qualijk, los, en ydel spreken,
’t Welk Godt onteert, en zielen wondt.
19. Denk op dien dag! dat God wil rechten,
Wat niet? en al? en hoe gedaan?
Dan geeft hy loon aan trouwe knechten,
En booze doet hy van hem gaan.
20. O ziel! gaat daaglijks reekning maken,
Beproeft uw werk, doorziet uw boek,
Let op uw hert in alle zaken,
Doet vry een nauwe ziels-doorzoek.
| |
[pagina 6]
| |
Gebedt.
21. O Vader! doet uw aanzicht lichten,
Op ons in goedertierenheit,
Ziet gunstig aan, ’t geen wy verrichten,
Om wel te doen, maakt ons bereydt.
22. Maakt ons gewillig en blymoedig,
Oprecht, stantvastig in ons werk,
Getrouw, in’t goedt doen overvloedich;
Uw eere! zy ons oogen merk.
23. Zend uwen zegen op ons neder,
Verquikt ons onder moeyt’ en last,
Als wy verslappen; sterkt ons weder,
Maakt ons in uwe wegen vast.
24. Om Christus uwen lieven Zone!
Die aan uw, voor ons, heeft voldaan,
Wilt doch genadelijk verschoonen,
Al het gebrek van ons begaan!
25. Wy wachten van den arbeydt ruste!
Als gy uw knechten zult ontslaan,
Uw glory! koom de ziel verlusten,
Wanneer ons leven is gedaan!
|
|