Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 294]
| |
Op de wijze van den 146. Psalm.
Getrouw weldadig Vader !
Uwe goedertierenheit
Komt ons daag'lijks by, en nader.
Uwe volheit die verspreidt
Zo veel goedts van alle soort.
Noch gaat gy in weldoen voort.
Roemende.
2. Doen ik als een vreemd'ling dwaalde;
Uit mijns Vaders huis, en Erf.
En ook na geen Vader, taalde:
Maar liep heen na mijn verderf.
| |
[pagina 295]
| |
In mijn wederspannigheit,
Door den boozen afgeleidt.
Lovende.
3. Doe zag my mijn Vader dwalen.
Ik was een verlooren Zoon,
Doch hy quam my weder halen,
In zijn huis, daar ik nu woon,
Daar ik zijn genaa bevind'.
Als een weer gevonden kindt !
Stantvastige.
4. Zijne goed'ren en weldaden;
Blijven my voor eeuwig by:
Noit verlies ik Godts genade.
Zijne gunst die woont by my;
's Vaders trouw, daar ik aan hang,
Duurt mijn gantze leven lang.
Roemende.
5. 't Huis van levendige steenen,,
Heeft de Heer voor zich gebouwt;
Zijnen geest gaat die vereenen:
Liefd', en vree, die zamen houdt.
In dit huis, daar woont de Heer !
't Is de Tempel van zijn Eer.
Lovende.
6. Oock het volk dat Godt wil nad'ren,
Komt hy door zijn Geest, en woort,
Zamen tot zijn dienst vergad'ren,
In zijn Tent, dien heil'gen oort,
Daar hem met aandachtigheit,
Wordt lof, eer, en prijs gezeidt.
Roemende.
7. In dit huis vertoont de Heere !
Aan de ziel gemeenzaamheit.
Met gena wil hy verkeeren,
By 't volk tot zijn dienst bereidt:
| |
[pagina 296]
| |
Dat zijn name lieft, en vreest,
Woont ook Jezus, met zijn Geest.
Lovende.
8. Uit de stroomen van genaden,
Vloejend' in het heyligdom,
Komen zegens, en weldaden.
Jezus, deelt hier goed'ren om;
Goed'ren in genoegzaamheit,
Voor de vroome weg geleidt.
Roemende.
9. Daar zijn 's Heeren Lievelingen !
't Konink-Priesterlijk geslacht:
Die den Heere, als omringen,
Houdend' in zijn dienst de wacht:
O Gezelschap ! lief, en waard',
Al mijn lust op deze aard'.
Lovende.
10. d'Huisgenooten doet Godt geven,
Voedzel dat verzaden kan;
't Welk de ziele voedt ten leven;
Het Verborgen Hemels-Man !
Zijnen Geest, en 's levens-woort,
Deelt hy aan ons rijklijk voort.
| |
[pagina 297]
| |
Roemende.
11. Heyl'ge kleed'ren die ons dekken,
Jezus, zelfs gerechtigheit,
Zal ons tot verciering strekken,
Voor Godts Troon van Heyligheit;
Jezus, eygen heyl'ge Beeldt,
Is de ziele mee gedeelt.
Lovende.
12. In dit huis, zijn overvloeden,
Beter dan het beste goudt.
Zielen schatten, Hemels goeden !
Die zijn hier zo menigvoudt.
Dat de ziel, en haren lust,
Daar in zich genoegt, en rust.
Roemende.
13. Daar wort ook mijn ziel, genezen,
Al is die zeer krank ter doodt:
Hier krijgt zy een ander wezen,
Geen gebrek ook noch zo groot;
Neem ik maar de Medicijn,
'k Zal wel haast genezen zijn.
Hopende.
14. 't Is mijn hoope, en begeeren,
Ach dit is mijn ziels verlang !
Om Godsdienstig te verkeeren,
In Godts huis, mijn leven lang,
Gunt my dit, ô Heere Godt !
Laat dit zijn mijns levens lot.
Stantvastige.
15. Elk van 's Heeren gunstgenooten:
Die hy in zijn huis opneemt;
Zal hy noit daer uit verstooten,
Zijne liefd' wordt niet vervreemt !
| |
[pagina 298]
| |
Want hy heeft haar toegeleidt,
Wooningen in eeuwigheit.
Hopende.
16. Moeten wy Gods huis ontbeeren,
Door vervolgingen, of kruis:
Nochtans blijven wy des Heeren
Tempel, en zijn eygen huis.
Daar woont Jezus, in de ziel:
Of schoon 't uyterlijk verviel.
Verheerlijkende.
17. Zalig zijnze die ten leven !
In des Heeren Huis, en Tent,
Met haar Namen zijn geschreven:
Ook in Jezus, zijn geënt.
Haar geluk is zonder maat.
Eeuwig, heerlijk is haar staat !
Hopende.
18. Als wy uit Godts Huis ! beneden,
Varen na het glory-rijk,
Vry van quaadt, in vreugd', en vrede,
Daar wy woonen eeuwiglijk.
| |
[pagina 299]
| |
In dat huis der heerlijkheit,
Heeft ons Jezus plaatz' bereidt.
Roemende.
19. 't Nieuw Jerusalem, om hooge,
Heeft Godt zelfs voor ons gebouwt.
Daar de ziel wordt opgetogen:
Daar wordt 't aanzicht Godts beschouwt !
Daar geen goet ontbreken zal.
Godt ! is daar in allen al.
Lovende.
20. Daar is vree en zoete ruste;
Boven in ons Vaders huis,
Vreugde zal de ziel verlusten !
Zonder droefheit, smert, en kruis:
Zonde, doodt, noch eenig quaadt,
Quelt ons daar, ô zaal'ge staat !
Roemende.
21. Daar is Jezus, en de schaaren;
Nu volmaakt in heerlijkheit !
Die met d'Engelen vergaaren.
Zijnde zamen toebereidt !
Om te zingen voor Godts Troon,
Met een blijde Hemels Toon.
Zamen.
22. Heylig ! heylig ! heylig ! Heere,
Roemende.
Groot, is uw gerechtigheit:
Lovende.
Wijdt, strekt uw genaden Eere:
Roemende.
Diep, gaat uw barmhertigheit:
Lovende.
Hoog, rijst uwe goedigheit:
Verheerlijkende.
Heerlijk, is uw Majesteit.
| |
[pagina 300]
| |
Zamen.
23. Eer zy uw genadig Vader !
Lieve Jezu, eeuw'ge Zoon,
Heyl'ge Geest, der gaven Ader:
Lof zy u in 's Hemels Troon.
Drie, in een, ô eenig Godt !
Aller zaal'gen deel, en lot.
Lovende.
24. Haleluja ! looft den Heere;
Roemende.
Haleluja ! Hemels-Rot.
Verheerlijkende.
Haleluja ! zingt hem Eere;
Lovende.
Haleluja ! looft nu Godt.
Zamen.
Haleluja voor en na;
Haleluja ! Haleluja.
|
|