Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 215]
| |
Toon: Psalm 42.
O Godt ! wie zal tot u komen?
Wie verkrijght barmhertigheit?
Wie werdt van u aangenomen?
Wien is 's Hemels-vreugd bereidt?
Wie heeft Jezum ! tot zijn Hooft?
't Is hy, die in hem gelooft.
Die daar door hem aan zal kleven;
Heeft genaad, en vindt het leven.
| |
[pagina 216]
| |
2.
Maar ik moet al weder klagen,
Over 't ongelovig hert;
Lange binnen my gedragen,
Met veel onrust, strijdt, en smert.
Moedt, en hope leggen neer.
't Hert onvast, keert heen, en weer,
Als een schip in storm, en winden;
Hoe zal ik noch ruste vinden?
3.
Dikwils komt de Zatan ziften,
Mijn zo zwak, en teer geloov' !
Door bedrog, en dwalings-driften,
Zoekt hy my geheel ten roov'.
Ach ! mijn ziele zo onvast,
Valt schier onder dezen last.
Door 't gezicht van al mijn zonden,
Wordt mijn hope schier verslonden.
| |
[pagina 217]
| |
4.
Koom ik tot u, ô Godt ! nader,
Als een arm verlaten kindt;
'k Kan niet zeggen, ô mijn Vader !
Ik ben een, dien gy bemindt.
Buyten u vind ik geen rust.
't Is al mijn begeert, en lust,
Om op u, ô Godt te leunen !
Ach ! wil my doch ondersteunen.
5.
Straalt op my met uwe waarheit,
Geeft mijn duyst're ziele licht.
Doet my zien uw woordt dat klaar leidt:
Stelt my Jezus in 't gezicht.
Doet my uyt my zelven gaan,
En niet langer stille staan,
Den Gekruysten te aanschouwen;
En door hem op u vertrouwen.
6.
Doet mijn ziele u aankleven.
Neemt doch weg de twijfeling;
Dat ik door 't geloof mag leven.
Geeft aan my verzekering,
Van uw gunst, en zaligheit.
Zo getroost ben ik bereidt,
In uw wegen steeds te loopen;
En van u mijn heil te hoopen.
|
|