Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijToon: Psalm 23.
O Groote Godt ! die rijk zijt van vermogen,
Uw goetheit zien wy weer voor onze oogen,
Gy kroont ons steeds met uwen milden zegen,
Uw gunste straalt op alle onze wegen,
Gy komt ons dag, op dag, met uw' weldaden,
| |
[pagina 168]
| |
Naa ziel en lichaam, rijklijk overladen.
2.
Gy dekt den Dis voor ons met zoo veel gaven,
Als of wy u vergelding weder gaven,
De aerde, lucht, en 't water moeten geven,
Ons onderhoud, en voedzel voor het leven.
Ook dat niet schaars: maar mildt, en overvloedig,
Verzaad gy ons als onzen Vader goedig.
3.
Wat zijn wy Heer ! dat uwe goetheits stromen,
Al wederom op heden tot ons komen?
Wy zijn niet waard, dat gy aan ons zoud denken?
Met zo veel goeds, en zegens ons beschenken,
Meer als aan veel van uwe Lievelingen !
Uw gunst alleen geeft' ons al deze dingen.
4.
Gy trekt ons hert door zoete liefde-koorden,
En voed de ziel door uwe levens-woorden.
Gy schenkt u Zoon, en met hem 't Eeuwig Leven.
| |
[pagina 169]
| |
Wat kondt gy ons, ô Vader ! beters geven !
Die Heil-fontein vol zegens, en genaden,
Dit Hemels Broodt, kan onze ziel verzaden !
5.
Dat wy ons hert geduurig wel bewaren,
En noit met zorge, spijs, of drank bezwaren,
Doet door uw' schepzels onze zielen rijzen,
Om u den oorspronk alles goeds te prijzen.
Geeft by uw gaven, aan ons uwen zegen,
Door Jezus duurbaar bloedt, voor ons verkregen.
Pauze. 6.
Laat d'arme ziele ! nimmer zijn vergeeten,
Een and're spijs heeft die van nooden t'eeten,
Een Hemels broot tot sterking in genade,
Dat ziels-gebrek, en honger kan verzaden.
Geeft dat altijdt, dan groeit het geestlijk leven,
Dan leven wy om u veel vrucht te geven.
7.
Laat uwe liefd', ô Vader ! ons vermaken;
O Jezus ! komt by ons uw wooning maken,
Met uwen geest, en zijn genaden-gaven,
Komt zo ons hert, en ziel van binnen laven,
Dat die met u haar Avontmaal mag houwen.
En eeuwiglyk uw aangezicht beschouwen.
8.
Geeft ons ook plaats in 's Hemels Opperzalen,
Wilt daar de ziel met volle vreugd onthalen,
Met Abraham, Izaak, Jakob, gezeten
Aan uwe tafel, laat ons daar van eeten,
't Verborge Manna, in die rust, en vrede,
Daar volheit is in alle heerlijkheden.
9.
Hoe overvloedig ! komt uw goetheit dalen.
Wie kan al 't goed', aan ons gedaan, verhalen;
Lof, eer en dank, zijn wy verplicht te geeven,
Met Lichaam, geest, in ons geheele leven.
| |
[pagina 170]
| |
Maakt ons bequaam door uwen Geest van boven,
Dan zullen wy uw Naam, ô Heere ! loven.
|
|