Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijToon: O Zalig Heylig' Bethlehem.
DE groote Godt! heeft deze wet,
Voor lent, en oogst, voor hitt' en koude,
Voor dag, en nacht, zoo vast ge zet,
| |
[pagina 125]
| |
Om tot het eind' te on'der houden.
2.
De Zon nu van ons afgegaan,
Maakt lange nachten, korte dagen,
Het plant-gewas moet stille staan,
Voor al de guure winter-vlagen.
3.
De koude lucht, en scherpe windt,
Doen 't vloeyend water zo verstyven,
Dat men betreden paden vindt,
Op 't dunne vocht, daar stromen dryven.
4.
De witte sneeuw bedekt het veldt,
Dat groen, en lieflyk plag te wezen,
Ja mensch, en beesten zijn verstelt,
En wachten op een ander wezen.
5.
Hoe is 't met u, ô Ziel ! gestelt?
Die door de liefde plag te blozen !
My dunkt dat u de koude knelt,
Uw kracht, en geest, schijnt ook bevrozen.
6.
Och ja ! ik ben van kouw zo styf,
Het innig vuur is my ontweken,
Die koude dringt door ziel en lyf,
Mijn krachten zijn byna bezweken.
7.
Mijn ziele is zeer dorr', en doodt'
Ach ! onbequaam tot goede vruchten !
Van leven, -lust, en kracht, zo bloot.
Dat doet my dikwils innig zuchten.
8.
O Vader ! die my hebt gemaakt,
| |
[pagina 126]
| |
Komt doch myn herte weer verwekken,
Als uwe geest myn ziele raakt,
Dan zal mijn liefde tot u strekken.
9.
O Zonne der gerechtigheit !
Ay ! wykt van my doch nu niet verder,
Mijn ziel wordt door u licht ge leidt
Op mijnen weg, ô trou we Herder.
10.
O Hemels-licht ! dat neder quam,
Om in de zielen te ontsteken,
Een wederstraal, een liefde-vlam,
Om alle duysternis te breken.
11.
Geeft lust en kracht in mijne ziel,
Dat uwen Geest, mijn geest verwerme,
Die schier verkleumt, in flauwte viel,
Ach, wilt u over my ontfermen.
12.
Uw liefde zy een krachtig vuur !
Dat koudt', en lauwt' in my verteere,
Dan heeft mijn wederliefd' haar duur,
En brandt in yver, voor u Heere !
| |
[pagina 127]
| |
13.
Dan zal ik u met vuurigheit,
Vereeren in mijn gantze leven.
Mijn hert, en mondt zal zijn bereidt,
U eeuwig lof, en prys te geven.
|
|