Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Toon: Psalm 50.
O Ziel ! die Jezum voor uw Heylandt kent,
Schout hem aan 't kruis, daar hy zijn leven endt,
In smert, en smaat, dragend een doorne kroon,
Doornagelt, Ach ! daar hangt hy dus ten toon.
Begeerig hert; komt tot u Heylandt treden,
Hy spreekt, hoort toe ! ontfangt zyn laatste Reden.
2.
Daar hy noch hangt in d'aldergrootste smert
Ziet daar zijn liefd', en mededogend hert,
Zelfs voor zijn haters hy den mondt ontsluit,
| |
[pagina 67]
| |
't Zachtmoedig Lam ! stort zijn gebeden uit.
Hy bidt ô Vader ! wilt haar dit vergeven !
Zy wisten niet, wat quaat dat zy bedreeven.
3.
Ziet hier ô ziel ! hoe Jezus liefde leert.
Doet goet, voor quaat. Geen wrake noit begeert.
Bidt voor uw Vyandt, als uw Heylant doet.
Komt hier ten kruis bezwaarde van gemoedt,
Om uwe zonden, Jezus stort gebeden
Voor zondaars uit, die zwaarlijk overtreden.
4.
Uw Heylant ziet aan 't kruis zijn Moeder staan.
Voor haar bezorgt spreekt hy haar vriendlijk aan.
Ziet daar den liev'ling, die zal als ik scheyd'
Zijn uwen Zoon, tot uwen dienst bereydt;
Zie hier Johannes ! zie daar is uw Moeder !
Zie Moeder ! ziet hy is uw zorg en hoeder.
5.
Ook Jezus zorg is voor die door den doodt,
Van menschen hulpe schijnen gants ontbloot,
Ziet hier ô ziel ! hoe verr' zijn liefde strekt.
Voor 't droeve herte hy weer troost verwekt,
Als ons 't verlies van d'onze zal benouwen,
Op zijne zorg kan men gerust betrouwen.
6.
Een Moordenaar, ô wonder ! wordt bekeert
Aan 't kruis: hy spreekt tot Jezum, en begeert
Ootmoedigh maar een gunsts-gedachtenis
Van hem: hy die zoo goedertieren is,
Die gaf hem meer als hy zou derven denken,
Des hemels-vreugd' ! ô liefd' ! wil hy hem schenken.
7.
Voorwaar zeydt Jezus, want 't zou zeker zijn.
Gy die na neffens my lijdt zware pijn,
Gy eertijds Godloos, en een hellen-kindt !
Gy een Godt hater, nu van hem bemindt !
| |
[pagina 68]
| |
Zoo wreed en woest tot boosheyt overgeven !
'k Schenk uw gena. Gy zult ook eeuwig leven.
8.
Gy die eertijds waart blindt en vreemdt van Godt,
In 's Duivels macht verzelt met 't boeven rot,
Van 't ergste slag, een wreede Moordenaar !
Zult zyn met my (dat zeg ik u) voorwaar
In 't Paradys ! Ik Jezus uwen Koning !
Bespreek aan uw des Hemels zaal'ge woning !
9.
O zalig woordt ! ô wond're goedigheit !
d' Een Moordenaar ! den Hemel toegezeidt !
Maar d'and're lastrend sterft en daalt ter hel.
Ziet dese twee, en leert die lessen wel,
Mistrouwt Gods gunst niet om uw' missedaden.
En misbruikt noyt zorglooslijk zijn genade.
10.
Hoe grondeloos is Godts barmhertigheidt !
Wien is die recht zocht, oit gena ontzeidt?
t' Ootmoedig herte dat tot Jezus gaat
Met ziels-berouw, al leidt het diep in 't quaat:
| |
[pagina 69]
| |
Dat kleve aan, en mijde twijffel-paden;
Hoe grooter zond, te meer blykt Gods genade.
11.
O Heylandt ! trekt dan mijn weerspannig hert,
Geeft dat het ook door 't kruis gebogen werdt,
't Is hardt als steen ! welk zond noch straffen vreest,
Ach ! maakt het week, en breekt'et door uw geest,
Dat ik in tijdts mijn Schepper vrezen leere,
Van 't zonden-padt weer tot mijn Vader keere.
12.
Hoort aan mijn ziel ! uws Heylands droeve klacht
In 't lijden nu ten uytersten gebracht,
Hy draagt Godts toorn, en is met d'hel in strijdt.
(Wie vat wat angst ? en smert zijn ziele lijdt !)
Hy roept, myn Godt ! myn Godt ! ('t gaat boven maten !)
Waarom myn Godt ! hebt gy my dus verlaten?
13.
Myn Godt ! 't valt bang, nu my uw toorn verschrikt
Ik voel geen troost, noch hulp die my verquikt,
Ik zoek verlichting, maar ik vinde geen.
Ik ben verlaten en in strijdt alleen.
Ik ben omzet met angst, smert, en elenden,
Als gy verlaat? waar zal men zich dan wenden !
14.
O ziel ! die Godt, uw Heil-fontein, verliet,
Gy bracht uw Heylandt in dit zwaar verdriet,
Gy hebt verdient dat Godt u gants ontbloot
Van alle goedt, en in elend verstoot.
Maar dank zy Jezus ! die dit heeft geleden
En zoo verlaten, voor ons heeft gestreden.
15.
O Heer ! mijn ziel doch noit geheel verlaat !
In strijdt en angst, of in een doden staat,
Uw kracht, gena, uw geest, en aangezicht,
Geev' in my leven, hulpe, troost, en licht.
| |
[pagina 70]
| |
Gy waart verlaten om ons zoo gescheyden
Van Godt, (door zond) een toegank te bereyden.
16.
O Heil-fontein ! ô Borge ! Vrede-vorst !
Zoo uitgedroogt ! dat gy nu klaagt van dorst !
't Vuur van Godts toorn had al u zap verteert.
Uw dorst was waarlijk liefd' en ziels-begeert';
Om voor de zondaars den kruis-doodt te sterven;
En ons gena en leven te verwerven.
17.
O ziel ! dorst Jezus na uw zaligheit !
Hoe gy zoo traag, zorgloos, en onbereidt !
Is u begeert en yver dus verkoelt?
Dat gy na 't Hemels lust noch liefde voelt?
Ach Jezus ! wilt my graag en dorstig maken,
Dat ik uw gunst en heil mag eeuwig smaken !
18.
Hier eyndight nu ô ziel ! uws Heylandts klacht,
Hy zeid (ô troost !) het is nu al volbracht !
Ik heb voldaan 't geen my was opgeleidt,
Om te verkrijgen 's menschen zaligheit.
| |
[pagina 71]
| |
Ik heb volbracht, wat van my is geschreven,
Ik heb voleynd, myn werk, myn smert, myn leven !
19.
O Vader ! ziet ons in genaden aan !
Uw eygen Zoon die heeft uw Recht voldaan,
Hebt met ons arme Zondaars doch gedult,
En rekent niet al onze zware schuldt,
Nu gants betaalt, door Jezus bitter lijden.
Zijn doodt moet ons van doodt en straf bevrijden.
20.
Uw Offerhand', ô Priester, Good' behaagt
Onschuldig Lam Godts ! dat de zonden draagt,
Neemt doch de zonde wegh van mijne ziel,
Neemt weg dien last die my zoo bange viel,
Mijn ziel zoo naakt; met uw gerechtigheden
(Voor ons volbracht,) wilt die ô Heylandt kleden !
21.
Hebt moedt ô ziel; nu 't alles is volbracht.
In zwakheit kleeft aan Jezus, want zijn macht
Zal voort volbrengen wat begonnen is,
Door zijnen geest, 't is zijn beloftenis:
Voelt gy gebrek, komt wilt u zelfs verzaken,
Vertrouwt hem maar, hy zal zijn werk volmaken.
22.
Jezus op 't lest als hy zijn leven sluit,
Roept stervende met luider stemme uit,
O Vader ! (steeds mijn toeverlaat geweest
Gy zijt het noch) 'k beveel u mynen geest !
Die gaat nu vry. Nu breken mijne banden.
Neemt gy den geest ô Vader in uw handen !
23.
O Eedle ziel ! die 's Hemels beelt'nis draagt
In d'aardtze hut, zo lang het Godt behaagt
Woont gy, maar boven is uw zaligheit.
Van hier te scheyden houdt u steeds bereidt,
Keert af van 't stof, en klimt ten hemel nader
| |
[pagina 72]
| |
Ook in den doodt, beveelt uw aan den Vader !
24.
Ik geev' myn ziel ô Vader in uw handt !
Ontfang die in gena Dat waarde pandt
Geef ik u Jezu ! dienze eygen is.
Neemtz' aan en brengtz' in 's hemels erffenis,
Als in de doodt, mijn ziel van hier zal scheyden.
Wil die, ô Heer ! in 's Hemels-gloei leyden.
|
|