Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijToon: Psalm 35.
ZIet nu uw Jezus is gevat
Als of hy quaat bedreven hadt,
Zy zochten hem, hy liet zich vinden;
Zy grypen hem, hy laat zich binden.
| |
[pagina 46]
| |
Naa Annas, doe na Cajaphas,
Die doenmaals Hooge-priester was.
Wordt hy gesleept en heen geleyt,
Daar wierd terstond zijn zaak bepleyt.
2.
Men onderzoekt, men vraagt hem zeer
Van zyn Disciplen en zyn Leer.
Doch waar toe al dit ondervragen !
Ik kan zeydt Jezus, my gedragen
Aan die mijn leering en mijn woordt
Ook daaglijks hebben aangehoort,
Ik sprak vry uyt in 't openbaar,
Zelfs in den Tempel, voor de Schaar.
3.
Hier zat der Joden groote Raadt,
Gedreven door een bittren haat,
Die zochten tegen hem getuygen.
Om 't Recht te recht, nu krom te buygen,
't Getuygen quam niet over een.
Zy komen eyndelijk met haar tween;
En tuygen tegen Jezum aan,
Maar wat had hy doch quaats gedaan?
4.
Gants niet ! 't was daar op toe geleydt,
Om tegen recht en billikheyt,
't Onnozel Lam, maar slechts te dooden,
Hier toe was schijn des Rechts van nooden.
| |
[pagina 47]
| |
Zijn woorden duydenze verkeert;
De Hooge-priester die begeert
Antwoorde, maar ziet Jezus zweeg,
Nu d'onschult geen gehoor verkreeg.
5.
Die bezweert hem by Godt die leeft,
En wil dat hy nu oopning geeft,
Of hy zy Christus en Gods Zone,
Dit stemt Jezus, en gaat voort tonen,
Dat zy met schrik zyn heerlykheit,
Zien zullen, als zijn Majesteyt
Komt in de Wolken ten Gericht,
Voor Goddelooz' een naar gezicht.
6.
De Hoogepriester scheurt zyn kleet.
Als of Gods naam hier laster leedt,
Die veynsert die het recht wil buygen,
Zeyd wy behoeven geen getuygen,
Wy hebben zijn Gods-lasterwoordt,
(O laster !) uit zyn mondt gehoort,
Wat dunkt u is dit quaat niet groot?
Jaa ! stemmen zy, dit is de doodt.
7.
Hier op komt het moetwillig Rot
En doet hem alle schimp en spot,
Die hem ô smaadt ! in 't aanzicht spogen,
En dekten spottelijk zyn oogen.
Elk slaat met vuisten wat hy mag,
Dus krijgt hy meenig kinn'baks slag,
Dan zeggen zy noch proffeteert !
Wie u met slagen heeft bezeert.
8.
Onschuldig Lam! die bittren haat
Dat onrecht vonnis, al die smaat
Bespotting, wreede kinn'-baks-slagen,
Hebt gy geduldiglijk verdragen.
| |
[pagina 48]
| |
Als ik ook slagen smaat en spot
Moet lijden om de zaak van Godt,
Dit zy my troost, gy gaat my voor,
Geef dat ik lijdzaam volg' u spoor.
|
|