Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 4]
| |
Op de Wyze van de 10 Geboden.1.
AL-wijse Godt ! die hier beneden
Een yeder mensch hebt opgeleidt
Zijn eigen werk, en bezigheden,
Ten dienste van uw Majesteit.
2.
Wy alle Heer ! zijn uwe knechten;
In ons beroep van uw gezet,
Geleydt ons na de heyl'ge rechten,
Dat wy doen na uw woordt en wet.
3.
Gy dan, ô ziel ! stelt uw gedachten
Te werk in uw beroep en plicht,
Doet wat gy doet met alle krachten;
Zijt trouw in al wat gy verricht.
4.
Schikt al uw werk tot Godes eere:
En 's naasten voordeel, dienst en goedt,
Temt zielen-tochten in 't begeeren
Na groote winst en overvloedt.
| |
[pagina 5]
| |
5.
Zoekt eerst en meest Gods Koningrijke,
Met all' des zelfs gerechtigheit,
Zijn zegen zal hy laten blijken,
Hy heeft u nootdruft toegeleydt.
6.
U wandel zy als voor Gods ogen
Oprechtelijk, na zijn gebodt,
Dat hert en ziele opgetogen;
Haar lust en rust, geniet in Godt !
7.
Tracht steeds uw herte te bewaren;
Het wordt zeer licht van Godt gerukt,
Laat 's werelds-last het nooit bezwaren,
't Wordt anders in de aard' gedrukt.
8.
Verheft de ziele, rijst na boven;
Be-oogt dat in den Hemel is,
Verwint de werelt door 't geloove,
Zoekt daar een beter erffenis.
9.
Doet van u weg onnutte zorge;
Die 't herte breekt en nederslaat,
Zijt niet bekommert voor den morgen;
In 't wettig zorgen houdt de maat'.
10.
Waarom doch al te zeer bekommert
In 't aards-gewoel dat smert bereydt?
Waarom met zoo veel last beslommert?
Die ziel gequelt? 't is ydelheyt !
11.
Gaat uwen tijdt zoo noyt besteden,
Dat ghy uw Godt ! en ziel vergeet;
Koopz' uit, van dingen hier beneden,
Uw korte tijdt dient wel besteedt.
| |
[pagina 6]
| |
12.
Beveelt den Heer het eind' der zaken,
In al uw doen be-oogt maar 't goedt,
Hy zorgt voor uw, en zal 't wel maken,
Rust maar op hem: doet wat gy moet.
13.
Mijdt onrecht in al uwen handel,
Doet wat gy wilt dat uw geschied',
Die oprecht is in zijnen wandel,
Dien weigert Godt zijn zegen niet.
14.
Maakt Godt dan uwen weg voorspoedig;
Zijt dankbaar ! maar verheft u niet;
Geeft hy uw goed'ren overvloedig,
Deelt mee dien gy behoeftig ziet.
15.
Ontmoeten uw ook tegenspoeden
In uw beroep; houd noch de moedt,
't Is beter weinig aerdse goeden,
Dan ziels-gevaar, met overvloedt.
16.
Hoe 't ook de Heer belieft te voegen,
O ziele ! rust in uwen staat,
Neemt in uw lot een goet genoegen,
Maakt Godt uw' Deel ! en toeverlaat.
| |
[pagina 7]
| |
17.
Laat voort uw licht voor andren lichten,
Die zwak of op een dwaal-weg is,
Komt met uw Woord en wandel stichten,
Geen aanstoot geeft noch ergernis.
18.
De Tong een werelt vol gebreken,
Houdt in den toom, bewaardt den mondt
Voor qualijk, los, en ydel spreken,
't Welck Godt onteert, en zielen wondt.
19.
Denkt op dien dag ! dat Godt wil rechten,
Wat niet, en al, en hoe, gedaan?
Dan geeft hy loon aan trouwe knechten,
En booze doet hy van hem gaan.
20.
O ziel ! gaat daaglijks reek'ning maken,
Beproeft u werk, doorziet uw boek,
Let op uw hert in alle zaken,
Doet vry een naauwe ziels-doorzoek.
GEBEDT.
21.
O Vader ! doet u aanzicht lichten,
Op ons in goedertierenheit,
Ziet gunstig aan, 't geen wy verrichten,
Om wel te doen, maakt ons bereidt.
22.
Maakt ons gewillig en blymoedig,
Oprecht, stantvastig, in ons werk,
Getrouw, in 't goedt doen overvloedig;
Uw eere ! zy ons oogenmerk.
23.
Zend uwen zegen op ons neder,
Verquikt ons onder moeyt' en last,
Als wy verzwakken, sterk ons weder,
Maakt ons in uwe wegen vast.
| |
[pagina 8]
| |
24.
Om Christus uwen lieven Zone !
Die aan uw, voor ons, heeft voldaan,
Wilt doch genadelijk verschoonen,
Al het gebrek van ons begaan !
25.
Wy wachten van den arbeydt ruste !
Als gy uw knechten zult ontslaan,
U glory ! koom de ziel verlusten,
Wanneer ons leven is gedaan !
|
|