| |
| |
| |
‘Het socialisme, in zijn marxistische leer van heidensche cultuur, zetelt met negen vertegenwoordigers op het oude Raadhuis. Van het Noorden tot ons gekomen en geheel vreemd aan den geest des volks, heeft het zijne schuren naast onze monumenten gebouwd.’
Henri Hermans (voorman uit de R.K. arbeidersbeweging) in een rede te Maastricht, 16 februari 1930.
| |
| |
| |
Inleiding
MAASTRICHT IS EEN VAN DE OUDSTE CENTRA VAN moderne industrie in Nederland. In de eerste helft van de vorige eeuw, toen technische nieuwigheden in dit land bij de meeste patroons nog op grote weerstanden stuitten, rezen hier in het uiterste zuiden de papier-, kristal-, glas- en aardewerkfabrieken (en nog diverse andere) in snel tempo van de grond. In 1834 telde Maastricht nog maar één enkele stoommachine; in 1852 waren er al vijftien in bedrijf, en acht jaar later was dat aantal opgelopen tot 34! Het aantal arbeiders dat in de nieuwe fabrieken werkte, liep spoedig in de duizenden.
Welk een zegen voor de plaatselijke bevolking!, verzuchten de geschiedschrijvers. Er kwam immers werkgelegenheid - in een stad waar een groot deel der inwoners (soms één op de drie!) voor zijn levensonderhoud geheel of gedeeltelijk afhankelijk was van de liefdadigheid. Maar of er daarom voor de nobele werkverschaffers standbeelden moeten worden opgericht, is de vraag. Terwijl hun zaken groeiden en bloeiden, kreeg Maastricht in het hele land een pikzwarte reputatie als afschrikwekkend voorbeeld van onmenselijke werk- en leefomstandigheden van het fabrieksproletariaat.
Een zeer hardnekkige reputatie!
Pogingen om de grondleggers van de Maastrichtse industrie, met name Petrus Regout Sr., schoon te wassen zijn niet
| |
| |
gelukt. In 1959, toen de Sphinx zijn 125-jarig jubileum vierde, verscheen een dik proefschrift van Frans Maenen (zelf in dienst bij de firma) over Petrus Regout 1801-1878. Datzelfde jaar werd een nog omvangrijker Gedenkboek 125-100 Sphinx-Céramique uitgegeven. De bedoeling was overduidelijk: eerherstel, met een wetenschappelijk tintje, voor de stichter der fabrieken en zijn nakomelingen. Maar zelfs de meest welwillende geleerden moesten vaststellen dat deze bedoeling er al te dik bovenop lag.
Met vereende krachten weten de jubileumschrijvers eigenlijk niet veel méér aan te voeren dan: ‘in die tijd wist men niet beter; men vond dergelijke toestanden normaal’. Maar wie waren dat, die ‘men’? De welgestelden?, de Kerk? - de arbeiders vonden het in ieder geval niet ‘normaal’. Dat blijkt wel uit de aanhang die, op het eind van de negentiende eeuw, de jonge socialistische beweging in Maastricht wist te verwerven. Ondanks de machtige tegenstand van fabrikanten en geestelijkheid, gemeentelijke autoriteiten en plaatselijke pers, politie en justitie, groeide de rode invloed in de stad snel. Maastricht werd het eerste lichtpunt in het donkere en voor de socialisten zo moeilijke zuiden.
Weliswaar lag de stad vèr van de andere centra van de vroege Nederlandse arbeidersbeweging. Maar tegelijk lag ze dichtbij het industriegebied rond Luik, waar het socialisme al eerder een gunstige voedingsbodem had gevonden. De kontakten tussen Maastricht en dit aangrenzende Belgische gebied kunnen bij de opkomst der arbeidersbeweging een grote rol hebben gespeeld.
Wat de socialistische beweging in Maastricht rond 1890 ook in de kaart speelde was de passieve houding van de Kerk tegenover sociale problemen. De tijd dat de Kerk, ontsteld door de groeiende rode invloed, óók ‘sociaal’ ging doen en met behulp van eigen katholieke arbeidersorganisaties en
| |
| |
alle pressiemiddelen waarover ze maar beschikte een contra-offensief zou inzetten, moest nog komen. Twintig jaar later zou de uitgangspositie van het socialisme verderop in de Mijnstreek in dat opzicht dan ook veel ongunstiger zijn. Het roomse contra-offensief begon zich toen immers juist te ontplooien, en de vervaarlijke socialistenvreter Poels stond in de frontlinie.
Zouden het in de Mijnstreek dan ook vooral de arbeiders van buiten de eigen streek zijn, de immigranten, de Bovenmoerdijkers en andere buitenlanders, die zich bij de socialisten aansloten, in Maastricht ging het daarentegen wel degelijk van meet af aan om een ‘autochtone’ beweging van ‘echte’ Maastrichtenaren - kompleet met toneeluitvoeringen en liederen in de volkstaal en al. Niettemin is ook over de Maastrichtse beweging wel beweerd dat het een aangelegenheid van ‘vreemdelingen’ was, of althans door vreemdelingen geleid. De Maastrichtse volksaard zou zich immers tegen zo'n ‘extremistische’ beweging verzetten! De Maastrichtenaren in de socialistische beweging zouden slechts passieve meelopers zijn!
Alles wat de bestaande machtsverhoudingen bedreigt, afschilderen als in strijd met het volkskarakter, ‘volksfremd’ - een zeer bekende truuk uit een zeer bedenkelijk arsenaal. Overigens: het verhaal gaat gewoon niet op. Dat ondanks de talrijke materiële en geestelijke machtsmiddelen van kerk en kapitaal (van broodroof tot en met het weigeren der sakramenten) toch nog zo lange tijd zovelen in Maastricht de socialistische beweging trouw bleven, wijst niet bepaald op een meelopers-karakter. En onder de leiders waren wel degelijk Maastrichtenaren: bijvoorbeeld Gerard Pieters, Servaas Baart, Hubert Paris.
Pieters, Baart en Paris waren bovendien alledrie fabrieksarbeiders: zoals een groot deel van de socialistische aanhang in Maastricht. Dat is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt. In
| |
| |
de eerste fase van de geschiedenis van de arbeidersbeweging, zowel in Nederland als in andere landen, waren het immers vooral de ambachtslieden, dat wil zeggen de meestal beter ontwikkelde, geschoolde en betaalde bovenlaag van de totale arbeidersklasse, die organisaties vormden. De fabrieksarbeiders gingen over het algemeen pas later daartoe over. Ook in dat opzicht is de kracht van het Maastrichts socialisme opmerkelijk.
De reaktie van het katholieke establishment was tweeërlei. In eerste instantie werd de gerechtvaardigdheid van enig protest glashard ontkend. Rektor Wijnen, die als een van de zeldzamen in zijn positie het waagde om openlijk kritiek te leveren op de toestanden in de fabrieken, werd in 1887 ijlings door zijn superieuren monddood gemaakt en weggepromoveerd. Vanaf de preekstoel hielden de geestelijken de arbeiders voor, dat zij met enige spaarzaamheid beslist van hun loon rond konden komen. De socialisten werden afgeschilderd als rancuneuze ontevredenheidszaaiers, en erger nog, fervente bestrijders van godsdienst en moraal.
Maar het sukses van het socialistische optreden, zoals dat bleek uit de grote oplage van het blad ‘De Volkstribuun’, de massale één-meivieringen, de eerste verkiezingsresultaten, de oprichting en groei van neutrale (dat wil zeggen niet door de geestelijkheid gekontroleerde) vakorganisaties, en de eerste georganiseerde, massale en langdurige stakingen, schudde de maatschappelijke en klerikale elite op hardhandige manier wakker. Er moest iets gebeuren; en gauw ook! Kort voor de eeuwwisseling kunnen we in Maastricht de eerste pogingen van deze kant signaleren om de arbeiders aan de socialistische invloed te ontrukken, door oprichting van afzonderlijke katholieke organisaties.
De tweedeling binnen de Maastrichtse arbeidersklasse die hieruit op den duur resulteerde, heeft de effektiviteit van de strijd om betere arbeidsvoorwaarden zeer geschaad.
| |
| |
Zoals ook in andere katholieke streken het geval was, waren de socialistische en katholieke arbeidersbeweging in Maastricht allebei te groot om elkaar te kunnen negeren bij het voeren van doeltreffende aktie in de bedrijven. Maar ideologisch stonden ze nog te ver van elkaar af om tot samenwerking te komen.
Het eeuwige geharrewar, de onderlinge konkurrentie en woordenstrijd tussen socialistische en katholieke vakbonden betekenden voor veel arbeiders een motief - of excuus - om maar ongeorganiseerd te blijven. Daartegenover was de macht der fabrikanten groot: een handjevol industriëlen beheerste het grootste deel van de arbeidsmarkt in Maastricht - wat het voor de bonden extra moeilijk maakte om konkrete suksessen te behalen. Nog een handicap voor een sterke machtsvorming was de miserabele fysieke toestand waarin grote delen van de arbeidersbevolking verkeerden. Lage lonen, slechte voeding, de slopende arbeid in een tropische, stoffige, giftige atmosfeer, het alkoholisme - een vicieuze cirkel die tientallen jaren lang zijn stempel zou blijven drukken op de Maastrichtse arbeiders. En wat betekende ‘proletarisch zelfbewustzijn’ voor mensen die al van generatie op generatie gewend waren de hand op te houden bij de instellingen van liefdadigheid?
Daarom moest na de opvallend snelle start van de arbeidersbeweging tegen het eind van de vorige eeuw wel een terugslag volgen. Het mislukken van stakingen leidde tot ontmoediging; de intimidatie door de fabrikanten bleek effektief. De angst voor ontslag (een zeer reële angst, zoals herhaaldelijk bewezen werd) zat er diep in; een groot deel van de leden van de socialistische organisaties wenste uitdrukkelijk anoniem te blijven.
Daar kwam nog bij het probleem van de leiders. Figuren die in een SDAP- of NVV-afdeling opvielen door bekwaamheid, werden vaak door de landelijke besturen ‘afgeroomd’
| |
| |
en bestemd voor een of andere centrale funktie. Zeker in een beginperiode had dit voor verschillende afdelingen zeer nadelige gevolgen. Mannen als Vliegen, Pieters en Baart verdwenen successievelijk naar Holland. Nieuwe leiders als Paris en W.C. de Jonge hadden natuurlijk ook hun kwaliteiten maar konden het verlies toch niet goedmaken.
Wat ook de oorzaken geweest zijn (ze zijn nog onvoldoende onderzocht), het al eerder genoemde katholieke tegenoffensief had voor een deel sukses. De ledenaantallen van de katholieke en socialistische vakbeweging in Maastricht wijzen het uit. Niettemin brachten de eerste gemeenteraadsverkiezingen na de invoering van het algemeen kiesrecht in 1919 maar liefst negen SDAP-ers in de gemeenteraad, die toen in totaal 25 zetels telde.
Zowel de SDAP als het met deze partij verbonden deel van de vakbeweging (het NVV) namen ook nà de Eerste Wereldoorlog, deels noodgedwongen, over het algemeen een oppositionele houding in. Noodgedwongen: omdat de mogelijkheden om reële invloed uit te oefenen nog altijd systematisch geblokkeerd werden. Hoe fel de partijen tegenover elkaar stonden bleek tijdens de beruchte Zinkwit-staking in 1929. Aanleiding tot staken was het ontslag van zes arbeiders, NVV-leden. Doordat de katholieke organisaties hun best deden de staking te breken, liepen de spanningen hoog op. Een arbeider en een politieagent kwamen door politieschoten om het leven.
Desondanks groeiden de partijen op den duur naar elkaar toe. Zoals ook in andere plaatsen én in de Tweede Kamer, stelde de SDAP in Maastricht zich steeds gematigder en ‘fatsoenlijker’ op in de hoop op deelname aan het bestuur: in dit geval dus via een zetel in het kollege van Burgemeester en Wethouders. Vóór de oorlog kwam het er nog niet van; maar wel werkten toen al SDAP-raadsleden mee in diverse raadskommissies. De jaren dertig brachten
| |
| |
ook een duidelijke toenadering tussen KAB en NVV in Maastricht.
Hoezeer deze groeiende verstandhouding tussen de organisaties onderling én met de werkgevers tegelijkertijd een steeds grotere vervreemding inhield tussen de bondsbestuurders en een groot deel van de Maastrichtse arbeidersklasse, zou na de bevrijding (september 1944) op spektakulaire wijze duidelijk worden. De eenheidsvakbeweging die aan die vervreemding en aan de traditionele hokjesgeest een eind wilde maken, dwz. konfessionele, sociaaldemokratische, kommunistische en syndikalistische arbeiders in één organisatie wilde verenigen, kreeg ook te Maastricht een belangrijke aanhang in zeer korte tijd. Met name op de ENCI (Eerste Nederlandse Cement Industrie) en de KNP (Koninklijke Nederlandse Papierfabriek) kreeg zij vaste voet aan de grond. Dat deze beweging echter al weer vrij spoedig terugviel in omvang en betekenis, moet zeker voor een deel worden toegeschreven aan de krachtige tegenwerking van de bisschoppen en de geestelijkheid.
En het was niet toevallig dat vooral vanuit het bisdom Roermond krachtig werd aangedrongen op de berucht geworden anti-socialistische verklaringen van het Mandement van 1954. Niet alleen kommunisme en eenheidsvakbeweging, maar ook NVV en VARA werden daarin voor de gelovige kudde taboe verklaard; en ook de PVDA gold als een gevaar voor de godsdienst. De angst voor een socialistische ‘doorbraak’ zat er bij de zuidelijke zielenherders diep in. Het Mandement bleek echter een laatste stuiptrekking. De systematische bevoogding van het katholieke volksdeel had zijn langste tijd gehad. In de jaren '60 kreeg de KVP vooral in het Zuiden zware klappen te inkasseren - al kwam dit vooral doordat de mensen eenvoudig niet meer gingen stemmen. De opkomstpercentages te Maastricht daalden naar een landelijk diepte-rekord. Het jarenlange KVP- | |
| |
monopolie heeft een sterk de-politiserend effekt gehad. Pas de laatste tijd zijn er ook in Limburg, nog veelal buiten de traditionele organisaties om, weer aanzetten te bespeuren tot politieke bewustwording en aktiviteit.
HET WAS MIDDEN IN DE DERTIGER JAREN, TOEN DE industriestad Maastricht zwaar werd getroffen door de ekonomische krisis en voortdurend stijgende werkeloosheid, dat over de Regout's en de Maastrichtse arbeidersbeweging een boek verscheen. Het was van de hand van ene M. Ubachs. Wie was deze auteur?
Michael (‘Geel’) Hubertus Ubachs werd in 1886 geboren op een boerderij in het dorp Gronsveld, vlakbij Maastricht. In Gronsveld ging hij - gedurende drie jaar - naar de lagere school; maar het boerenbedrijfje kon het niet bolwerken en de familie verhuisde naar Maastricht. Méér onderwijs dan lagere school zat er voor Geel niet aan. Evenals de typograaf W.H. Vliegen, de eerste socialistische propagandist in Maastricht, aan wie Ubachs zijn boek zou opdragen, was hij een autodidact, die zich vooral door het werk voor de arbeidersbeweging zou ontwikkelen. Geel leerde het schrijnwerkersvak, en werkte in de jaren vóór de eerste wereldoorlog een tijd in Luik.
Wellicht is hij (net als Vliegen) daar voor het eerst in aanraking gekomen met het socialisme? Van huis uit mee kreeg hij dit in elk geval niet; integendeel, zijn aktiviteiten in de SDAP maakten hem tot het zwarte schaap in de familie. In 1910 vestigde hij zich weer, met zijn vrouw Petronella Peels, in Maastricht. In juni 1914 werd hij lid van de SDAP en tijdens de eerste wereldoorlog nam hij deel aan het werk van de levensmiddelenkommissie van de ‘moderne arbeidersbeweging’ (d.i. SDAP en NVV). Ook in de vakbeweging was
| |
| |
hij aktief: als timmerman was hij, ook in 1914, nauw betrokken bij de oprichting van afdelingen van timmerlieden, schilders e.d.; later was hij voorzitter van de plaatselijke bouwvakkersafdeling. In 1919 was hij één van de negen SDAP-ers die in de Maastrichtse gemeenteraad werden gekozen. Van die raad bleef hij lid tot de opheffing ervan in 1941, en bij de heroprichting in 1945 was hij ook weer van de partij. Vanaf november 1934 was hij voorzitter van de SDAP-fraktie. Tevens was hij jarenlang sekretaris van de Maastrichtse SDAP-afdeling, plaatselijk korrespondent van de partijkrant Het Volk, en van 1931 tot 1934 lid van de Provinciale Staten van Limburg.
Zijn optreden in deze organen moet het vergaderen zeer hebben verlevendigd. Zijn sprekerskwaliteiten waren al vroeg in de beweging opgevallen. En er was niet veel nodig om hem in vuur en vlam te doen raken. ‘Hij gaat tekeer als een woonwagenbewoner, terwijl de voorzitter hem toch maar laat doorratelen!’, viel een van zijn mederaadsleden eens tegen hem uit. Een lid van de tegenpartij, uiteraard. Ubachs reageerde kort maar krachtig: ‘Ploert!’ - en weigerde dit terug te nemen. Hij drukte er zelfs zijn spijt over uit ‘dat de tijd voorbij is dat men dergelijke zaken op de punt van de degen kon uitvechten’. Bij een andere gelegenheid, midden onder de Zinkwit-staking, toen er in de raadsvergadering hierover groot tumult ontstond, hief Ubachs de eerste regels van de Internationale aan. De burgemeester achtte het een schande voor de raad dat een raadslid zich nog niet fatsoenlijk kon gedragen. Waarop Ubachs hem toeriep: ‘U met Uw politie zijt fatsoenlijk!’ En vier jaar later, in 1933, noemde hij in de vergadering van de Provinciale Staten, tot ergernis van zijn overvoorzich tige fraktievoorzitter Paris, het Hitlersysteem een ‘losgebroken hond’.
Overigens, en dat is tevens typerend voor zijn partij in die jaren, was Ubachs niet zo revolutionair als het voorgaan- | |
| |
de (én de gespierde taal van zijn boek!) misschien doet vermoeden. Van ‘communistische cellenbouwers’ en anarchisme moest hij in elk geval niets hebben. En om je als socialist tegen de monarchie als staatsvorm te verzetten dat was voor hem een achterhaalde zaak. Strijdbaar waren deze sociaaldemokraten nog steeds; maar voorop stond nu het streven om door ‘konstruktief’ optreden hun bereidheid en geschiktheid tot mee-regeren aan de burgerlijke partijen te bewijzen. Zo werd Ubachs door een lid van een andere fraktie geprezen omdat hij de financiële en belastingvoorstellen van de SDAP altijd zo goed verdedigde. Ook was hij in diverse raadskommissies aktief. Waar socialisten vooral voor moesten zorgen was: ‘dat ons niet verweten wordt dat we geen verantwoordelijkheid durven aanvaarden, zoals bijvoorbeeld met de Regeeringscrisis in 1913’. Dat was het standpunt van Ubachs al in juli 1919, toen zijn partij voor het eerst voor het probleem stond al dan niet een wethouderszetel te aanvaarden in een bestuurskollege dat door een katholieke meerderheid werd overheerst. En zo was het ook nog in 1935, toen Ubachs als opvolger van Paris fraktieleider in de raad was geworden en honingzoete brieven aan de katholieke fraktie stuurde om te komen tot besprekingen over een zelfde kwestie. Toch kwam een ‘doorbraak’ naar bestuursverantwoordelijkheid voor de Maastrichtse SDAP vóór de oorlog zoals we zagen nog niet tot stand.
In 1945 keerde Ubachs terug in de inmiddels heropgerichte gemeenteraad. Maar midden in zijn werk is hij toen ziek geworden en op 3 december 1945 te Maastricht overleden.
IN 1934 PUBLICEERDE UBACHS ZIJN BOEK ‘EEN eeuw modern kapitalisme’. De reakties liepen uiteraard nogal uiteen. Er wordt verteld dat een groot deel van de oplage al
| |
| |
dan niet via tussenpersonen werd opgekocht door de Regout's. Waarschijnlijk níet met de bedoeling om het boek op de fabriek uit te delen. Een meer welwillende reaktie kwam natuurlijk van de SDAP-krant ‘Het Volk’, hoewel bij het werk van ‘partijgenoot Ubachs’ ook in diens eigen lijfblad wel enige kritische noten werden geplaatst. ‘Van een ervaren schrijver is het boek niet’, konkludeerde de recensent. Zo vond men zelfs in die kringen de taal wat gezwollen. En in een ingezonden stuk in de Limburger Koerier liet de Maastrichtse typografenbond weten: ‘De typografische verzorging van het boek laat alles te wenschen over.’ De bond was erg boos op de schrijver. Toen deze namelijk geen uitgever voor het boek kon vinden, was hij zélf op zoek gegaan naar een drukker. En, kennelijk uit zuinigheidsoverwegingen, was hij uiteindelijk níet bij een Nederlandse georganiseerde drukker terechtgekomen! Dit verzaken aan de krisis-leuze ‘Steunt Nederlandsch Fabrikaat tot heil der Nederlandsche Werkloozen’ werd hem door de Maastrichtse tvpo's niet in dank afgenomen.
Dat het boek van Ubachs rommelig van struktuur en patetisch van stijl is, zal niemand bestrijden. Ook steekt hij zijn partijdigheid niet onder stoelen of banken. De meeste andere auteurs over de sociale geschiedenis van Maastricht zijn wat dat betreft een stuk voorzichtiger. Maar of zij minder partijdig zijn dan Ubachs? Onder een schijn van objektiviteit worden hier in feite toch maar al te vaak de traditionele katholieke vooroordelen bijvoorbeeld tegen het socialisme bevestigd. Een versluierde partijdigheid die daardoor des te misleidender is.
Dit roept de vraag op naar de betrouwbaarheid van de in dit boek weergegeven toestanden en gebeurtenissen. Die is groter dan het op het eerste gezicht misschien lijkt. Natuurlijk heeft het boek geen wetenschappelijke pretenties. Maar voorzover het onjuistheden bevat gaat het vaak slechts om
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
jaartallen of verkeerd gespelde namen. Zonder aanspraak te maken op volledigheid hebben we een aantal onjuistheden aangegeven. Bovendien zijn er een aantal aantekeningen toegevoegd over in het boek voorkomende personen, termen en dergelijke. De belangrijkste in dit boek voorkomende gebeurtenissen zijn bij elkaar gezet in een chronologie.
Al met al vormt het werk een boeiend tijdsdokument over een vrijwel onbekend hoofdstuk uit de geschiedenis van een oude industriestad. Vrijwel onbekend - en vaak mískend. Het weinige dat men erover kan vinden doet het socialisme in Maastricht meestal af als een kwalijk randverschijnsel, zonder reële invloed. Wie met dat beeld geen genoegen neemt, kan alleen terecht bij Ubachs. De gewezen timmerman schildert de ontwikkeling van de klassenstrijd in Maastricht in felle kleuren. Vaak krijgt zijn aanklacht tegen sociaal onrecht de galmende klank van het oude socialistische strijdlied. Hij doorspekt zijn verhaal met tal van anekdotes, en geeft daardoor een levendig beeld van de strijdvormen, de suksessen en de teleurstellingen van het in opstand komend fabrieksproletariaat.
|
|