uit aangeborenen welwillendheid, maar uit aangeleerden bescheidenheid. Ik heb ze die geleerd.
Zoodra ik kan, kom ik thuis. Zeg aan pa, dat ik even veel van hem houd als van mijn nieuwen naam. Ik weet mij niet sterker uit te drukken. Welk eene gelukkige gedachte mij een telegram te zenden! Maar dergelijke invallen zijn bij hem geen zeldzaamheid.
Ontvang de groeten van
Uwe liefhebbende dochter
Gwendolen.
Hawkins greep naar den brief en keek dien in.
‘Een mooie hand,’ zeide hij, ‘en vol bezieling. Zij heeft een helder hoofd.’
‘Och, dat hebben ze allemaal - de Sellersen. Dat is te zeggen, dat zouden ze hebben, als er waren. Zelfs die arme Latherssen zouden een hoofd hebben gehad, als, als zij Sellersen geweest waren, ik bedoel volbloed Sellersen. Natuurlijk hebben zij wel wat van het bloed der Sellersen in zich, maar onvermengd is het niet.’
Op den zevenden dag, nadat het telegram afgezonden was, kwam Washington peinzende beneden om te ontbijten en kon zijne oogen ternauwernood gelooven. Daar stond het mooiste meisje vóór hem, dat hij ooit van zijn leven gezien had. 't Was Sally Sellers, Lady Gwendolen; zij was gedurende den nacht gekomen. En het kwam hem voor, dat hare kleederen de mooiste waren die hij ooit had gezien. Het was slechts een ochtendjapon maar hij verklaarde dat hij te Cherokee Strip nog nooit zoo iets elegants had gezien. En nu begreep hij, hoe het gekomen was, dat zulk een roos te midden der armoede van de familie Sellers ontloken was: hier was de toovenaar te werk geweest.
‘Mijne dochter, majoor Hawkins, naar huis gekomen op de tijding van de ramp, die ons getroffen heeft, om de oorsprongen van haar bestaan den last der smart te helpen dragen. Zij hield dol veel van den overleden graaf - aanbad hem, Mijnheer, aanbad hem...’
‘Maar, vader, ik heb hem nooit gezien.’
Juist, - zij heeft gelijk, ik dacht aan een ander - aan hare moeder...’
‘Zou ik dien kerel hebben aangebeden? - dien lummel, dien ezel...’
‘Ik dacht aan mij zelf! Die edele man, wij waren onafscheidelijke metge...’
‘Hoor dat nu eens aan! Mulberry Sel... Mul... Rossmore! - ik kan dien lastigen naam nooit onthouden - ik heb je eens hooren zeggen, ik heb je wel duizendmaal hooren zeggen, dat, als die arme sul...’
‘Ik dacht toen aan... aan... ik weet niet, aan wien ik dacht, en dat doet eigenlijk niets tot de zaak af; iemand aanbad hem toch, dat herinner ik mij, alsof het gisteren was, en....’
‘Vader,’ viel Lady Gwendolen hem in de rede, ‘u heeft majoor Hawkins nog niet eens aan mij voorgesteld; maar dat behoeft nu niet meer. Ik kan mij u nog zeer goed herinneren, majoor Hawkins, ofschoon ik nog maar een klein kind was, toen ik u de laatste maal zag; en het doet mij inderdaad veel, heel veel genoegen, u weer te zien en u in ons huis als een der onzen aan te treffen.’ Zij eindigde hare hartelijke woorden