van Van der Tuuk voorkomen). Een enkele maal vindt men ook cursief gedrukte woorden die door Van der Tuuk in zijn handschrift onderstreept zijn, maar dan ontbreken de haakjes.
Dit boekje over Van der Tuuk, dat ik bewust voor een algemeen lezerspubliek heb geschreven in deze nogal ongewone litteraire vorm, heeft zeker niet de pretentie van een uitputtende biografie. Het draagt er wel toe bij, geloof ik. De brieven van Van der Tuuk zijn voor mij in de eerste plaats ‘literatuur’ geweest, maar door de toelichtingen ontwikkelden ze zich vanzelf tot een soort levensbeschrijving. Ik heb hiervoor nog heel wat materiaal van en over Van der Tuuk doorgewerkt, maar voor een ander type dan ik ben, voor de hardnekkige, altijd zoekende en speurende wetenschappelijke onderzoeker, voor de ‘drammer’, om het zo te zeggen, zal nog altijd veel of weinig, in ieder geval iets, van, over en om Van der Tuuk te vinden zijn. Wie waren bijvoorbeeld zijn vrienden en zijn correspondenten? We weten bitter weinig van ze af; ze zijn soms niet meer dan namen en bijnamen. Hoe hebben de vrienden en vijanden elkaar beïnvloed? Het zijn vragen die tijdens het lezen opduiken, maar waarvoor ik niet naar een antwoord heb gezocht uit angst voor verdrinking. En om alleen bij Van der Tuuk zelf te blijven, waar is zijn correspondentie met S.E.W. Roorda van Eysinga gebleven of zelfs maar de fragmenten die Roorda voor de journalist Alexander Leonard Baron van Plettenberg kopieerde en waar hij Multatuli over schreef? Plettenberg (‘onze Plet’) behoorde tot hun kring. Hans Vervoort die een biografie over S.E.W. Roorda van Eysinga schreef, heeft ze niet kunnen vinden of er zijn onderzoek niet mee willen belasten. Toch moet er hier en daar, in allerlei hoekjes en gaatjes nog wat opgediept kunnen worden.
Tristan Haan, verbonden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam, vond in de aantekeningen die hij voor zijn studie over D'Ablaing van Giessenburg maakte (verschenen als artikel in het Woordenboek van Belgische en Nederlandse vrijdenkers, deel i, Brussel, 1979), enige korte briefjes met afspraken enzovoorts waaruit blijkt dat Van der Tuuk tijdens zijn verlof (in dienst van het Bijbelgenootschap!) reeds contacten onderhield met allerlei vrijdenkers die allen tezamen in een soort subcultuur