Zedenzangen(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Gemakkelykheid. Toon: Trompen en Trompetten. 1. Het allergrootst genoegen In 't ondermaansch vermaak, Is, als men na veel zwoegen En arbeid krygt de zaak, Die onzen lust ontstak. Die moeit' en 't ongemak Geven waarde: Die men spaarde, Kreeg men 't strak. 2. Al word een haas gevonden, Daar hy op 't leger lag: De jager, met zyn honden, Op dat hy loopen zag, Vangt hem niet in zyn rust, Maar schoon van werk bewust, Wil met loopen Ook bekoopen Zynen lust. 3. Een Vryster, aanstonds vaardig, Zo ras men 't jawoord vraagt, [pagina 97] [p. 97] Acht menig niet zo waardig, Als die zich weig'rig draagt, Al was 't haar meening niet, Schoon zy zich dus geliet: 't Is de mode, Daar men noode Feil in ziet. 4. Dit is by my geen waarheid, Die kost noch moeite schat Voor blyk van meerder raarheid, Of goedheid, die bevat Verlustings grooter stof: O 't geen men licht aantrof, Maar dat goed is, En dat zoet is, Geef ik lof. Vorige Volgende