Zedenzangen
(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
2.
Dus zy, die weinig weten,
Daar enkel onkund' is,
Als wierd de wysheid wis
Geheel van hen bezeten.
Dat weinig, zo gering,
Is elks verwondering.
3.
Men gaapt met open monden
Naar wat die wyzaard zegt,
Hoe ongerymt en slecht;
Zo niemand word gevonden,
Die zyn gepoch en waan
By 't volk kan af doen slaan.
4.
Maar quamen die verschynen
By mannen van verstand:
Hun roem in 't blindenland
Zou gansch in rook verdwynen,
Gelyk de middagzon
Het kaarslicht overwon.
5.
O laat dan altyd uilen.
Schoon by de blinde mol,
Noch scherpgeoogt, in 't hol
Met vledermuizen schuilen:
Want by een adelaar
Is 't duisterlingen schaar.
|
|