Zedenzangen(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Goedheid. Toon: Febus is lang over zee. 1. Al te goed is nabuurs gek, Zegt men; als of was te vreezen, Dat in goedheid wel gebrek Door een overmaat zou wezen. Goedheids wasdom word op 't lest Beter, en tot allerbest, Maar nooit tot quaad vorpest. 2. Niet te goed zyn, maar te slecht, Die zich laten ringelooren, Als men door een wettig recht Zich kan redden naar behooren. Dat men eenig onrecht lyd, Is geen vroomheids blyk altyd, Maar dat men moeite myd. 3. Doch heet niemant al te goed, Die zich lydzaam zal betoonen, Door niet met een gram gemoed Quaad met quaad straks te beloonen, Noch geslagen wederslaat. Eigenwraak is altyd quaad, Het zy met woord of daad. 4. Die dus niet te goed wil zyn, [pagina 41] [p. 41] Is te quaad. Hy mag blanketten 't Quaad met goedheids naam en schyn: O Gods oog zal daar op letten. 't Zy 'er goed of quaad geschied, Dat ontschuilt zyn kennis niet, Vermits hy alles ziet. Vorige Volgende