Zedenzangen(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Snorkers. Toon: Wat baat der nyders argelist. 1. Grootsprekers, snorkers, die zo pocht, Als waart gy van 't geslacht der reuzen, Die 't al, wanneer 't u lusten mogt, Wel zoud verplett'ren en verkneuzen: Wierd alles met de tong verricht, Wie is 'er, die voor u niet zwicht. 2. Uw enkel oog maakt u geducht: Gy hoeft geen handen uit te steken. Gy bliest wel legers op de vlucht, Zo men geloof geeft aan uw spreken. Mengt iemand zich met u in stryd, Gewis, die is zyn leven quyt. 3. Gy had wel iemand by een been Zo hoog ter wolken in gesmeten, Dat hy, voor dat hy quam beneên, Al van de muggen was gegeten. En 't is het stampen van uw' voet, Waar van de wereld dav'ren moet. [pagina 31] [p. 31] 4. Geen Alexander was zo groot, Als gy: ik meen zo groot een snapper. En ziet gy u slechts buiten schoot, Geen Caesar zelf is dan zo dapper. Gy vreest geen kogel, noch geen zwaard. Als tas en schede die bewaart. 5. Nu dunkt my, dat het gelden zal, En gy uw heldenmoed moet toonen. Gy zyt niet bang; maar popelt al. O ziet! daar komt een blaas met boonen. Loopt! loopt! 't is nu geen tyd van staan; Of anders was 't met u gedaan. Vorige Volgende