Zedenzangen(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] Uitspanning. Toon: O schoon Katò. Of Psalm 93. 1. De boog, dien men te styf en lange spant, Moet springen: 't is ook dus met ons verstand, Te veel geblok verstompt het scherpst vernuft, Zo dat het daar ontgeest van word, en suft. 2. 't Behoort maar tot der Hemelingen schaar, Steeds 's Heeren lof te galmen met malkaêr, En 't zelve werk te doen in eeuwigheid: Maar hier moet ook verpoozing zyn verbeid. 3. Men kan altoos met zaaken van gewigt Niet bezig zyn; daar dient ook iets verricht, 't Geen voor een tyd als tot ontspanning is. Dat maakt ons tot het ernstig' weder fris. 4. Verand'ring doet de wereld zelf bestaan. De lust tot steeds het zelve, moet vergaan. De honig walgt, al is hy noch zo zoet, Wanneer die steeds ons voedzel wezen moet. 5. De wisselbeurt is sauçe van 't vermaak: Want dat verdwynt van d'aangenaamste zaak, Wanneer men dat, en anders niet, geniet. Dit maakt, dat elk zo naar verand'ring ziet. 6. Gebruikt dan iets tot uw' uitspanning vry; Mits dat die maatig, en onzondig zy. [pagina 2] [p. 2] Maar keer dan weêr naar 't hoofdstuk van uw' plicht. Myn bywerk is, dat ik een Liedje dicht. 7. 'k Misgun niet, dat een ander zich verlust In 't geen hem liefst is: Ik bemin de rust, En doe noch my, noch and'ren, moeit', of schaê. Vind gy daar ook vermaak in, zing my na. Vorige Volgende