AAn arme lieden hovaardy vaagt de Duivel zijnen aars. | 256 |
Aap, wat schoone jongen hebt gy? | 89 |
Absolvat, vuilvat, vuil vind ik u, vuil laat ik u. | 61 |
Al den horlement. | 21 |
Al den santen kraam. | 21 |
Al evenwel knipluis. | 65 |
Al evenwel oremus. | 61 |
Alle dagen een draadje, is een hemdsmouw in 't jaar. | 126 |
Alle dingen hebben twee handvatten. | 224 |
Alle gekken op een einde. | 373 |
Alle mans vriend is yder mans nar. | 274 |
Alle vryers rijk, en alle gevangens arm. | 82 |
Alle winden hebben hare weerwinden. | 337 |
Alle zeilen blank. | 147 |
Al met'er tyd. | 174 |
Als de aapen hoog klimmen, ziet men hunne naakte billen. | 257 |
Als de Abt de teerlingen geeft, dan mogen de Moniken wel dobbelen. | 261 |
Als de Duivel ziek is, wil hy een Monik worden. | 315 |
Als de hemel valt, krijgt de aarde een huik. | 320 |
Als de zog zat is, dan werpt ze den trog om. | 100 |
Als een schaapje over den dam is, volgen'er meer. | 366 |
Als God een mensch plaagen wil, dan byt hem wel een muis dood. | 53 |
Als hy lacht, dan sneeuwt het roozen. | 306 |
Als hy opspringt, dan waagt het al. | 139 |
Als ik salade eet, krijg ik myn tong vol blaêren. | 71 |
Als kok en bottelier zamen kijven, hoort men waar de boter gebleven is. | 146 |