| |
| |
| |
Voorreden.
GUNSTIGE LEZER.
TOt het rechte verstand, en de grondige kennis eener spraak, is niet alleen nodig, dat men weete den grond, zin en aard der woorden en benaamingen; maar dat moet ook zyn van de spreekwoorden, waar van eene menigte in alle taalen gevonden word; en byzonderlijk vloeit mede ons Nederduitsch daar van over. Zekerlyk de spreekwoorden hebben dikwijls een zinryke aardigheid, kracht, nadruk en klem, zo dat men menigmaal met veele woorden nauwelyks zoude konnen omschryven, 't geen zulk een spreekwoord kort en klaar uitdrukt. Men vind daar in niet zelden eene wonderlyke bevalligheid, duidelyke onderrichting, çierlyke verbeelding, nadrukkelyke overtuiging, enz. Zo dat de spreekwoorden geenzins onder de minste volmaaktheden en çieraden van eene taal te rekenen zyn, en van oordeelkundigen als geurige bloemen in hunne redenen en schriften gestrooit en geschakeert worden. Daar toe echter is oordeel en keur vereischt, op dat het spaarzaam, tydig, en welgepast geschiede. Hier in geld ook: Men moet niet zevens met den gantschen korf, maar met handvollen zaayen. Zelf te veel honig te eeten, doet walgen. Een Schryver voornaamelyk bediene zich slechts van zulke, die onder fatzoenlyke Lieden in zwang gaan, en niet te vunsig naar Jan Hagel, en de achter- | |
| |
straatjes rieken. De beroemde Heer P. C. HOOFD heeft in zyne Nederlandsche Historien daar van al dikwyls zulk een goed gebruik gemaakt. Hy stelt zich belachelyk, die spreekwoorden zonder verstand en t'onpas bybrengt, zo wel als die door wanbakkene bastaardwoorden zijne reden bespottelyk misvormt. Evenwel veele hebben die in den mond, zonder te weten wat zy zeggen, alleen om dat zy ze dus in het dagelyks gebruik hebben gehoort, zo als de exters iets leeren naklappen. Zulke zouden zeer beteutert en verlegen staan, indien hen reden en uitlegging van het gezegde wierd afgevoordert. Zy verdienen dan dank en lof by de Liefhebbers der taalen, die aan de spreekwoorden licht toebrengen. Hoe menigmaal zoude men belemmert staan in de meening van Grieksche en Latynsche Schryvers recht te vatten, indien men den zin van hunne ingevlochten spreekwoorden niet verstond? De Grieken en Romeinen maakten daar van al hun werk, gelyk die oude Taalminnaars, Varro, Festus, en Pollux getuigen. Hierom heeft de groote ERASMUS VAN ROTTERDAM eenen algemeenen en ongemeenen dienst gedaan aan die zich oefenen in beide die geachte spraaken, door zyne ADAGIA: 't geen van meer geleerde Mannen loffelyk is achtervolgt. Of'er iemand iets diergelyks over de spreekwoorden van andere taalen ondernomen heeft, is my nooit gebleken. Alleen geheugt my eenigzins, dat ik in myne jongheid eens zag een Hoogduitsch boek in dik octavo, 't welk behelsde de Verklaaring van Hoogduitse spreekwoorden; doch wie de Schryver was, hoedanig zyne behandelwyze, en waar dat vervaaren is, kan ik niet zeggen, dewyl ik daar op doe geen acht sloeg. Melchior Adams getuigt, dat JOHANNES AGRICO- | |
| |
LA driehonderd Hoogduitsche spreekwoorden had verzamelt en uitgelegt, en in een volgenden druk die met een getal van meer dan vierhondert vermeerdert. Ik vermoede dat het gemelde boek zyn werk zal geweest zyn. De vermaarde J. GRUTERUS heeft al een vry groot getal van zulke spreekwoorden uit verscheide taalen opgegadert, die uitgegeven zyn in drie Deelen in Octavo. Onder deze zyn mede eenige honderden Nederduitsche geplaatst: welke de Heer P. Poeraat belooft heeft met vermeerdering weder in 't licht te zullen brengen. Dit zal de Liefhebbers onzer moedertaal verpligten. Wil men bericht van meer uitheemsche Schryvers over spreekwoorden, de zeer belezene Heer D. G. MORHOF geeft dat in zynen Polyhistor, Tom. 1. Lib. 1. Cap. xxi. De Nederlandsche spreekwoorden zyn van J. SARTORIUS, H. L. SPIEGEL, de Heeren J. CATS; J. DE BRUNE, en meer andere, voor een groot gedeelte ook opgetekent. Niemand echter maakte zyn werk van den oorsprong en zin der zelve aan te wyzen, behalven de Heer W. VAN WINSCHOTEN, omtrent eenige in zynen Zeeman; uit welk Boek weetgierige veel konnen leeren, ten opzichte van 't verstand der woorden en spreekwijzen, die tot de Scheepsvaart behooren: maar in de afleidingen derzelve, als ook van de spreekwoorden, slaat hy, myns oordeels, den bal al dikwyls mis.
Ik zal hier geene nauwkeurige onderscheiding maken tusschen Spreuken, Spreekwijzen, en Spreekwoorden, dewijl ook de twee eerste van 't gebruik wel tot spreekwoorden gemaakt zyn.
Onze Spreekwoorden zyn van veele soorten, en spruiten uit verscheide bronnen. Zommige behelzen nuttige | |
| |
Zedenlessen in de borgerlyke verkeering, ontstaan uit, en gestaaft door de gemeene ervarentheid. Deze zyn meest als kortbondige stokregels klaar en eigentlyk voorgestelt. Zommige bevatten aardige gelykenissen. Zommige behelzen geestige beschrijvingen. Zommige spelen in jokkende dubbelzinnigheden. Zommige strekken om door oubollige uitdrukkingen te doen lachen. Eenige dier Spreekwoorden zyn overgenomen uit de H. Schrift. Andere zyn ontleent uit het Grieksch, Latyn, of uit de Fabelen van AEsopus. In verscheide is eenige oude gewoonte of meening verborgen, zelf wel uit het Heidendom; maar meest uit het Pausdom. Zommige zyn gesprooten uit eenige byzondere geschiedenis, of geval. Daar zyn'er ook uit eenige waare of verzierde kluchtvertelling. Andere zyn gevormt naar den leest der Fabelen van AEsopus. Menige zyn overgebragte leenspreuken; of genomen uit eenige hoedaanigheden van menschen, beesten, en andere dingen, enz. 't Gaat ook met de spreekwoorden, gelyk met de andere woorden en benaamingen. Zommige geraken met'er tyd buiten gebruik en kennis; andere houden stand; en dagelyks komen'er nieuwe ter baan. Niet alleen zyn'er gemeene, die men overal, en uit allerlei monden hoort; maar elk Gewest, Stad, ja Dorp, heeft noch zyne eigene, die elders niet in zwang gaan.
Overgroot is 't getal der Spreekwoorden, en niet wel doenlyk die alle op te zamelen. Ik kreeg onlangs eens lust om daar van een proefje te nemen, en had'er in weinige dagen van zulke die ik wist, en welke my ter vlucht uit de pen rolden, meer dan vyfduizend op 't papier gebragt. Hier mede hield ik op: anders zoude dat ongeordent opstel wel haast tot een dik boek aangegroeit heb- | |
| |
ben. Doch deze zyn uit myne handen geraakt, zo dat ik my daar van in dit werkje niet heb konnen bedienen. Maar 't is met de Spreekwoorden, als met de gemeene geldmunte. Schoon die alle gangbaar is onder de menschen, echter is'er groot onderscheid in den slag, 't gewigt, 't allooi, en de waardye. Daar loopt ook wel biljoen en valsche munt onder. Men moet in 't gebruiken overwegen wie'er spreekt, wat de stoffe is, en of 't in ernst, of jok geschied. Niet al, wat de tong niet misvoegt, past daarom mede aan de pen. Hier is eene welgewikte uitlezing noodig; anders zal 't dikwyl den styl oneffen maken, en als door vlekken bezoetelen, in plaats van dat dit bevallig zoude zyn. Ik konde my dan in dit werkje de çierlykheid niet zeer bevlytigen, om dat ik spreken moest met de woorden van 't gemeen, zo als die voor quamen. Zekerlyk het goede koorn der Nederduitsche Spreekwoorden is vermengt met zeer veel kaf, byzonderlyk in de straat-taal van 't gemeene volk, dat uitgewant behoorde te worden, dewyl daar in niet zelden is een ontheiligend misbruik van Gods geducht Woord, openbaare godloosheid, belachelyke bygelovigheid, ongebonden dertelheid, vuile ontucht, schoon wel onder verbloemde woorden, en diergelyke heillooze onbetaamelykheden, die onder geen Christenen behoorden genaamt te worden. Een staaltje zy: Wil God zielen hebben, hy moet zonden vergeven; dat een snood misbruik maakt van zyne barmhertigheid. Elk voor zich zelven, en God voor ons allen; dat alleen in den mond van een Kain past. De Duivel is zo zwart niet, als men hem schildert; 't geen men aan de voorpleiters en blanketters van dien boozen geest moet laten. Die niet liegt, leeft als een beest. Men mag met meer- | |
| |
der recht zeggen, die liegt, leeft als een Duivel, volgens Joh. 8: 44. Die een boer goed doet, doet God leed: 't geen men uit den mond van ruwe soldaaten wel hoort, maar in de Euangelischool niet geleert is. Meer van zodaanige haal ik niet op. Dat schuim zy dan ter zyden geworpen en uitgemonstert. In zeer veele spreekwoorden is de zin door de bewoordingen zelf zo duidelijk uitgedrukt, dat daar van geene nadere verklaaring behoeft te geschieden. By voorbeeld: Tusschen ja en neen is een lange stryd. Beloften maken schuld. Woorden vullen geenen zak. Aangeboden dienst is onwaard. Wat maagschap, vryt wel. Qualyk aan de tafel gezeten, is half gevast. Neering, en heeren gunst, is geen erf. Al doende leert men. De eene dag leert den anderen. Haastige spoed is zelden goed, enz. Ik heb echter zulke wel bygebragt, tot opheldering van andere, die zo klaar niet waren, en om de gelykluidendheid met dezelve. Andere spreekwoorden hebben hunne duisterheid, zo in oorsprong, als in letterlyke meening. In die beide op te baggeren, steekt al meer zwaarigheid en werk, dan onervarene wel zouden waanen. Overmits de oorsprong van veele is eenig byzonder geval, dat aan onze kennis ontdonkert is, zo kan men daar slechts met onzekerheid naar gissen, of men blyft daar van geheel onkundig. By voorbeeld: 't Is een spreekwoord: Schryft dat aan den balk; daar zullen 't de kalveren niet uitlekken. 't Zal zyn, om dat dit boven hun bereik is. Maar waarom word dit juist van kalveren gezegt? Ik vermoede dat dit ontstaan is uit ymands belachelyke voorwendig, dat de kalveren eenig krytschrift uitgelekt hadden. Hier van konnen ook meer andere oorzaaken zyn. De zaak is echter waardig, dat weetgierige beminnaars onzer fraaye Moedertaal dat, | |
| |
zo veel mogelyk is, navorschen. Niemand achte zulk een arbeid voor nutteloos: want de Spreekwoorden maken een groot en wezentlyk gedeelte der taal uit. 't Zoude niet zwaar vallen, eene vry lange reden uit enkele spreekwoorden t'zamen te lasschen. Onder anderen geeft de geestige J. van Paffenrode in zyne Kluchtspelen hier van een blyk. Aan de grondige kennis der zelve hangt dan het recht gebruik. Hier by heeft tong, oor, en pen veel belang; behalven dat de naspeurende weetzucht daar in geene onaangenaame versnaperinge zal vinden. Dat dit ook geweest is het oordeel van dien doorgeleerden Hugo de Groot blykt, om dat, zo ik bericht ben, in zyne nagelaten schriften een ruw ontwerp en beginsel van iets zodanigs gevonden, en noch in wezen is.
Ik heb in myne Fakkel der Nederduitsche Taal my bevlytigt, om de bronnen en den zin der Nederduitsche woorden en benaamingen op te delven, en ontzwachtelen. Tot noch toe zyn my, zo ik meene, zulke redenen niet voorgekomen, die my verpligten om myne gronden te laten vaaren. Ik wil echter myne gevoelens of gissingen niemand overdringen, maar laat elk zyn oordeel vry: gelyk ik ook het myne behoude; schoon ik geenzins wil beweeren, dat ik mogelyk hier en daar in byzondere woorden en benaamingen, in zulk eene duisterheid, niet wel eens misgetast hebbe. Zedert volschreef ik een Vervolg op die Fakkel, 't geen hier achter meermaals aangehaalt word, maar noch onder my berust. Ik verbeelde my, dat daar in opmerkingen en uitvindingen zyn, die zich magschiên te zyner tyd het licht niet zullen schaamen. De lust bekroop my, om ook eens te beproeven, wat ik omtrent onze Spreekwoorden zoude konnen uitvoeren. | |
| |
Hier toe kipte ik byzonderlyk uit zulke, waar in my ten opzigte van den oorsprong, of zin, eenige duisterheid voor quam, 't zy dan meer, of minder, of waar over ik iets had aan te merken. Veele Spreekwoorden acht ik ontbolstert en in 't daglicht gestelt te hebben. Naar andere kan ik slechts gissen: welker inhoud mogelyk aan anderen klaarder zal zyn. Maar men ontmoet'er ook, die my t'eenemaal, immers zo veel den oorsprong betreft, verborgen zyn, en waar na ik niet, of nauwelyks, weet te raaden. Van die soort, is tot een staaltje, het spreekwoord: Kaaloor heeft de boter gegeten; Hy spreekt Juffer uit den mond; Hy heeft Dirk aan 't oor geslagen; Hy zeide niet eens, blaauw is uw oog; Hy is op den oven gestelt; Ik heb een woord by hem in 't vat, en meer diergelyke. Ik geef hier, 't geen my ter vlucht, en zonder veel peinzen, veel min nagelknabbelen, in den zin, en uit de pen schoot. Van den voorgang, arbeid, of hulp van andere, konde ik my niet bedienen. Heb ik dan op een gantsch ongebaanden weg hier of daar een misstap of uitglyding gedaan, 't is te verschoonen, en zal geen gevaarlyke dwaling zyn. Geerne, en met dank, wil ik my beter laten onderrichten, en op het rechte pad brengen.
Niemand zoeke hier alle Spreekwoorden: want myn hoofd is geen Register van zulk een rommelzoode. Ik heb ze ook alle niet gehoort, noch gelezen, veel min onthouden. Boven dien was voor heenen geen kalk en steen tot dit gebouw van langer hand byeen gebracht. Alles is uit de vuist ontworpen. Ook zyn'er niet weinige, om redenen, met opzet niet verklaart, noch gemeld. Men heeft hier echter de voornaamste en gebruikelykste, zo als ze my in de geheugenis zweefden. Myn oogmerk in dit | |
| |
bywerkje, dus ter vlucht uit myne veder gevloeit tot eene niet onvermaakelyke uitspanning, was slechts kundiger Liefhebbers onzer Moedertaal aan te prikkelen, om wat grooters en volmaakters te bedisselen: gelyk ook myne Fakkel tot dat einde geschreven was. Ten minsten is hier eenigzins het veld ontdekt, het spoor geopent, en 't ys gebroken. Men ziet hier een getal van ruim tweeduizend Spreekwoorden opgeheldert, en by die gelegentheid nog eene grooter menigte aangewezen. Waren ook deze laatste op eene lyst gebracht, zy zouden dit boek door 't enkel optellen niet weinig vergrooten. By 't gevondene kan men lichtelyk meer toedoen, en op 't gebaande pad verder voorttreden. Dit is gedrukt in quarto ook met dit oogwit, op dat Liefhebbers op tusschengeschoten schoon papier zouden konnen aantekenen, wat hen ter verbetering of vermeerdering voorkomt.
Bescheiden Lezers (andere bekreun ik my niet) zullen my wel ten goede houden, dat ik ophaale eenige kluchtvertelling, een koddig historytje uit de Paapsche Legenden, of iets diergelyks, waar uit dit of dat spreekwoord is gesproten: want zonder dat, konde ik den oorsprong, noch de verklaaring niet aanwyzen. Voorts neem ik de verdediging des gebruiks van 't zelve geenzins op my. 't Kan ook zyn, dat eenige uitdrukking in een spreekwoord de besnedenste niet is; doch men wyte dat niet my, die daar van geen uitvinder ben, maar 't gemeen gebruik. Ik mogt geene verandering in de bewoordinge maken; of 't zouden niet meer gemeene spreekwoorden zyn. Dus moest ik slechts zeggen wat men zegt. Ik heb wel in beraad gestaan, of ik ook zulke niet wilde uitboenen: maar goede Vrienden zagen dit werk niet geerne dus verminkt. Zy | |
| |
oordeelden, dat het geene men dagelyks, zonder zich te stooten, spreekt en hoort, dus ook wel mag gelezen worden. En al verzweeg ik die spreekwoorden, het gebruik zal ze behouden. Vermits ook myn doelwit was onze Moedertaal in haare spreekwoorden op te helderen, mogt ik zodaanige, die daar toe te pas quamen, niet voorby gaan. Zulke echter, die met recht eerbaare ooren zouden schrabben, zyn hier uitgebannen. Doch men kan ook wel al te vies en te kies zijn. 't Moet lelyk zyn, 't geen men niet noemen mag; mits dat de schaamte het niet gebiede te verzwygen. Wie spreekt'er altoos net op een kerfstok, en volgens een goudschaaltje? 't Ware te wenschen, dat dikwyls geen erger taal gevoert, en zelf met welgevallen aangehoort wierd, dan die zommige in deze spreekwoorden zouden willen vitten. Men vind'er mede in onze eeuw wel zulke, die een kemel doorzwelgen, en aan een mugge willen schynen te stikken. 't Zoude goed zyn, zo veele niet deden, 't geene die spreekwoorden zonder streelen uitdrukken. Niemand misduide echter dit gezegde als een voorpleiting van onbeschofte en zoutelooze redenen. Is ook myn schryfstyl wel wat boertig, en vind men hier of daar een Poëtischen inval; myne stoffe, de bewoording, en vergelyking met andere spreekwoorden, gaf my daar toe aanleidinge; te meer, dewyl de inhoud en uitdrukking van menige spreekwoorden opzettelyk gericht is, om door hare drolligheid te doen lachen. Zulke passen meest, en veele alleen, in den boertigen styl. Men kan zien hoe Janus Erasmius zich in zyne werkjes daar van niet onaardig bedient heeft. Ik zal 't hem gewonnen geven, die van zulk vlas fyner en effener garen tot een webbe kan spinnen, zonder dat'er wel een knob- | |
| |
beltje doorloopt. Hy moet al een zeldzaam konstenaar zyn, die van zwynspluimen een fulpen mantel weet toe te stellen. Immers ik heb den Filosoofschen Steen, waar door men van lood goud maken kan, niet gevonden. 't Is doch de aard van een mensch te zyn Animal risibile, een lachend Dier. Dit is op zynen tyd, en met gemaatigtheid, niet ongeoorloft, noch volstrektelyk af te keuren, volgens Prediker 3: 4, en 10: 19. De Ouden noemden den lach, de sauçe der moeyelykheden van 't menschen leven. Om dien uit te lokken, dienen ook zonderling innocui & sine dente sales, onbeledigende boertige aardigheden. Dus hebben zodaanige spreekwoorden een t'zamenvoeging van nut en vermaak in den borgerlyken omgang. In die te verhandelen, zoude een Heraclitus, of Cato, met een gefronsselt voorhoofd en strenge staatigheid, geen groote eere behalen. Turpe est difficiles habere nugas. Men moet geen zakken met zyde naayen. De styl moet geschikt zyn naar de stoffe. 't Is hier mede gelegen als met de grollen der Moniken; waarom ook de geleerde J. Lydius die welgepastelyk en vermaakelyk, met eene boertige veder, het Pausdom onder den neus wreef. Dat was dus al lange te vooren ook geschied door boertige Kanttekeningen op den Alkoran der Koordeliers, en de Cautelen der Misse. Geene andere behandeling waren de gemaskerde raaskalleryen onzer Vrygeesten, in eenige myner geschriften tegen dat rot van duisterlingen, waardig. Ernsthaftigheid word vereischt tot ernstige en gemoedelyke zaaken: maar zulke zyn hier het voorwerp niet. Te laf en schraal scheen eene enkele verklaaringe dezer spreekwoorden te zullen wezen. Lezers van een goeden smaak willen'er wel wat zout en peper ingesprengt zien. Weinige keelen zyn | |
| |
geschikt om drooge zwavelstokken in te wringen. Doch wie kan 't elk van passe maken? 't Is doch, zo veel hoofden, zo veel zinnen, zo veel monden, zo veel smaaken. 't Zoude al een raare en gelukkige kok zyn, die van een mengzel uit allerlei hutspot zulk een pastei wist te bakken, die juist naar aller mond was. De smaak laat zich niet betwisten. De eene gast zal zeggen, dat tafelgeregt is te laf; de andere, 't is te zuur; de derde, 't is te zout; de vierde, 't is te mager. Deze zal zeggen, 't is te raauw en ongekookt; die 't is te koud; een ander, 't is aangebrand, en smaakt naar den rook. Elk heeft wat te laaken en bedillen. Dus behaalt de arme kok voor al zyn vlyt en moeite, in plaats van lof en loon, slechts verwyt en kyven, indien hy'er noch zo goed koop af komt, en van dien, of dezen, niet met den potlepel op 't hoofd word geslagen. Doch hy kan zich hier mede troosten, dat het geene d'een afkeurt, en wel uitspouwt, den anderen als klokspys zal behagen. De schuld is dikwyls by de eerste, om dat zy geen goede tong hebben om te proeven. Maar zulke vieze kieskauwers moesten eens zelf de hand aan 't werk slaan, om wat geurigers aan de wereld op te dissen. Buiten twyfel zoude men bewaarheid vinden dat spreekwoord: 't Zyn niet al koks, die lange messen dragen; en 't Valt lichter te berispen, dan te verbeteren. Ik moest eene menigte dezer spreekwoorden, dewyl zy boertig zyn, op zulk een trant bybrengen en invlechten, of die geheel verzwygen. Het laatste zoude, zo ik meen, veele zegswyzen onzer taal in 't duister laten, van welke de Liefhebbers der zelve wel bericht zouden willen zien. Hier toe had ik dit taalwerkje ondernomen. Ik meene my echter binnen de paalen van eene betaamelyke boerte gehouden | |
| |
te hebben, zonder iemand in 't byzonder te quetzen of bedoelen. Wat verbied ook met een zedig lachje (ik ga hier niet buiten 't borgerlijke) de waarheid in 't gemeen te zeggen? Men weet hoe de Fransche kluchtspeldichter Moliere meer vermogt, door met geestigheid eenige doorgebrokene en ingewortelde Hofgebreken belachelyk ten tooneele te voeren, dan geleerde en ernstige Mannen door welberedende zedenlessen konden te wege brengen. Wie is onkundig, hoe groot een afbreuk de Heer van St. Allegonde, P. van Marnix, door zynen aardigen Byenkorf aan 't Pausdom heeft toegebragt? 't Gebeurt wel, dat iemand iets effenmoedig wil hooren, 't geen lachende gezegt word, waar over hy, zo 't hem in ernst voorquam, zeer zoude gebelgt wezen. Ook hier in hebben de Spreekwoorden iets gemeen met de Fabelen van AEsopus. Zoekt derhalven in dit myn werkje meer dan enkel lachstoffe; hoewel men die'er mede aantreft; en leert de nuttige en beproefde zedenleeringen, die als bakens en wegwijzers der onderlinge t'zamenleving in deze spreekwoorden bevat zyn; zo zult gy den tyd, besteed in dit te lezen, niet beklagen. Doch dat zy slechts eene verademing van gewigtiger bezigheid: gelyk het schryven aan my geweest is. Hoe Spreekwoorden my stoffe verschaft hebben tot stichtelyke en zedelijke Gezangen, kan men zien in en achter myn Beginsel van Hemelwerk.
Ik voorzie wel dat, onaangezien het gezegde, dit myn werk de scherpe hekel van bedilzugtige keurmeesters niet zal ontgaan. Daar zyn quaadaardige menschen, die met de linkerhand aannemen 't geen met de regterhand gegeven word. Deze zyn gelyk aan de spinnekoppen, die hun boos vergif zuigen zelf uit de liefelijkste bloemen, uit | |
| |
welke de noeste byen haaren zoeten honing puuren. Zy misduiden en wraaken, ja lasteren zelf, al wat naar den leest van hunne zinnelykheit niet geschoent is. Zy meenen, dat elk moet blaazen op hunne pype. Daar zyn waanwyze betweters, die hun vernuft willen toonen, en hunne eere stellen, in op alles te vitten. Deze zyn niet dan verachting waardig. Van andere geschied dit ook uit nyd, om dat zy tot niets zodanigs bequaam zyn. Dies zien zy met scheele oogen en leppig beschimpen aan de voorwerpen van hunne bitzige afgunstigheid. Doch daar zyn noch andere, dien dit ten goede is te houden, om dat zy vervoert zyn door gebrek van gezond oordeel, en uit verkeerde bevatting. Hierom beelden zy zich in, dat zy wettige redenen, en groot gelyk hebben. Daar uit ontstaan die genomen ergernissen, die zonder grond zyn. Men zal magschiên uitkryten, dat de behandeling van dusdaanig eene stoffe, en op die wyze, geen vrucht van myne penne moest zyn. Doch waarom is zulk een uitspanning my minder geoorlooft, dan aan de Heeren A. Moonen, en J. Nyloe (om van andere nu niet te spreeken) hunne Schriften over de Vaderlandsche Spraake, die, gelyk zy verdienden, met aangenaamheid en achting ontfangen zyn? De Nederduitsche Spreekwoorden waren ongeraakt overgebleven, en vereischten niet minder, dat ymand ook daar aan de handen sloeg. My is wel voorgekomen, dat Liefhebbers hier na haakten: Immers ik heb'er na gereikhalst. Dus heb ik my dat onderwonden, dewyl niemand zich opdede. Hoe gelukkig? laat ik aan 't vonnis van den oordeelkundigen Lezer. Is'er een boerterytje ondergemengt, de inhoud der Spreekwoorden, en 't invlyen en vergelyken van andere, bragt dat mede. Zelfs alleen | |
| |
de enkele zamenvoeging der gemelde Spreekwoorden, komt niet zelden zo snaaks voor, dat ze de lever kan doen schudden. Wend men voor, daar loopen spreekwoorden onder, welke de toetze der zedelijke welbeschaaftheid bezwaarlyk zouden uitstaan: Ik stem daar toe wegens de bewoording van weinige, die echter niets tegen de goede zeden behelzen. 't Zyn niet alleen gepolyste tongen, die spreekwoorden voortbrengen; 't Gemeen gebruik heeft zich ook die eigen gemaakt. Die daar tegen iets heeft, kan dat in de gebruikers berispen. Waarom moet het oog tederder en lichter geraakt zyn, dan het oor? Ik schrijf slechts wat'er in de wandeling gezegt word. Men denke dat men hier 't gemeen gebruik hoort spreken. Ik heb'er ook in 't melden niet weinig afgekeurt; of dit een reden mogt zyn om'er zich van te onthouden. Zegt men, gy had uwen tyd nuttiger tot wat beters konnen besteden: ik andwoorde, dit werkje is uitgevoert zonder belet van de wezentlijke bezigheden mijns Beroeps, in afgesnipperde verpoozingen; terwijl andere hunne verdofte en afgesloofde geesten wel verluchtigden door iets, waar van het gemeen noch zo veel dienst niet konde genieten. Myne verlustigende uitspanningen zyn mede wel in ernstiger en gewigtiger zaaken geweest, gelijk noch tegenwoordig. Hier van konnen gedrukte en noch ongedrukte schriften getuigenis geven. Doch 't vermaak ook van verademende oefeningen bestaat in verandering, en 't verveelt haast altoos op eene zelve snaar te strijken. Kan ymand met reden af keuren, dat eenig boek van oudheden, geschiedenissen, landbeschrijvingen, reizen, taalen, enz. gelezen worde tot een bywerk? Waarom dan mag men iets zodaanigs, 't geen men gelezen of gedacht heeft, ook niet | |
| |
schryven, op dat'er 't gemeen noch eenige vrucht van hebbe? Was de wijze Koning en Prediker Salomo te berispen, om dat die Vorst en Profeet, buiten Staat- en Kerkzaaken, ook noch sprak zelf van den Ysop, die aan den wand uitwast, 1 Kon. 4: 33. en dat hy aangenaame woorden uitzocht, Pred. 12: 10? Zoude men niet wenschen, dat dit alles noch te lezen was? Doch by bescheidene en goedwillige Redenlievers behoeft dit geene verandwoording; en by onbescheidene zal die niet baaten. Ik schreef alleen voor de eerste. De andere konnen myn werkje ongelezen laten.
De nauwkeurigheid had deze Spreekwoorden wel in een netter rang en order konnen schikken, of ook zommige elders gevoeglijker verplaatzen: maar my lustte de lastige moeite van 't herschryven niet. Hier komt by, dat onder 't gaan der persse al vry veele spreekwoorden my laater te binnen schooten: waarom zy ergens, zo als zy best konden, naar een goed heênkomen moesten omzien. Uit zulke bestaan meest de laatste schokken. 't Scheen ook niet zeer noodig, alles zo net in den haak te willen werken met zulk een rommelstoffe, die zich vlyt als haspels in een zak, dewijl elk spreekwoord op zich zelven bestaat. Al vind men wel zamengevoegt zulke, die juist de naaste verwantschap aan malkanderen niet konnen rekenen; het kan den Lezer weinig verschillen, waar die ingeschoven zyn. De achtergevoegde Lyst zal 't gezochte melden, zo daar over iets gezegt is. Een Spreekwoord is maar op eene plaats verklaart; hoewel elders wel eens weder geoppert, tot licht, of vergelijking met andere. Alleen zyn 'er drie of vier tweemaal, door feil van myn geheugen. Maar de niet verklaarde ontmoet men wel eens meer, daar | |
| |
zy te pas quamen; of gebragt wierden. Van uitbreiding en uitweiding heb ik my kortheids halven gespeent, en loofwerk nagelaten; schoon'er wel wat by te brengen ware geweest. Men heeft evenwel hier meer dan een dor geraamte. 't Zoude, mijns oordeels, niet zonder vermaak en nut wezen, indien men met onze Spreekwoorden vergeleek de overeenstemmende in andere taalen, die'er niet weinige zyn. Dus heb ik'er hier en daar een uit de Latijnsche ingelascht. Maar ik geef mijne schrijfveder hier mede vieravond; te meer, om dat dit werk onder de hand vry meer uitgedyt is, dan ik verwacht hadde. Voorts laat ik niet slechts eene Nalezing, maar een rijken en vollen Oogst in spreekwoorden overig, aan die lust en tyd hebben, om zich daar toe te verledigen.
Dus is ook dit werkje voltooit tot opheldering van onze Moedertaal. Noch een woordje zal ik tot bericht hier by voegen. Ik heb niet altoos stipt gelet op eene fijngezifte spelling; om dat ik niet voor waarschijnlijk acht, dat men daar over ooit zal eensgezint worden, dewijl elk meent dat zyne redenen de gegrondste zyn. Wie zal zo veel verschillige hoofden onder eene kaproen brengen? Boven dien is 't wel gebeurt, dat de letterzetter myn voorschrift niet allezins stipt opvolgde. 't Dacht my der moeite niet waardig, dat te doen veranderen. Ik heb my ook niet slaafsch verbonden aan zulke spraakregels, als van 't gebruik gewraakt worden, gelijk die in 't uitspreken de reden te zeer doen gaapen, of te langdraadig en stram maken, en de vloeyende rondheid benemen. Dit geschied inzonderheid door 't al te veel aanhechten der vrouwelijke e, en van den mannelijken uitgang der bywoorden in en. Tot een staaltje: Het veroorzaakte eene onaangenaame | |
| |
gaaping, als men zegt: Eene oude ende edele vrouwe. 't Is ook een stramme langdraadigheid, te zeggen: Ik zag eenen man met eenen langen baard. Korter, ronder, en met meer vloeyentheid, zegt het gebruik, Een oude en edele vrouw, en, Ik zag een man met een langen baard. De afkorting t'elkens met een uitlatingteken aan te wijzen, als wel geschied, verveelt door de menigte. In versen word die e wel versmolten door een volgende klinkletter, en dus zoude ook in 't uitspreken van het rijmlooze konnen geschieden: maar de minste Lezers zyn daar toe bequaam. 't Is echter noodig dat een net spreker, en byzonder schryver, wete hoe het regelmaatig zyn moet, om geene taalfeilen te begaan; voornaamelijk geene zulke, die den zin twyfelachtig maken, of verderven. Men neme ten voorbeelde eens deze uitdrukking: De Bruid die haar Bruidegom bemint. Wat is de meening? Bemint de Bruid haaren Bruidegom? of bemint haar Bruidegom haar? Wil men 't eerste zeggen, dan mag haaren niet afgekort worden tot haar; of ten minsten, daar zy een uitlatingteken. Laat noch een staaltje zyn deze woorden van den Heer P. C. Hoofd, in zyn XXI Historieboek, bladz. 144: Zy kenden hem voor eenen man; die geenen anderen Gode dan zyn' borz' en zijn' buik diende. Daar is en uitgedrukt achter eenen, geenen, en anderen, gelyk ook de e achter Gode: maar die letter is afgeknipt, en door een uitlatingteken vergoed, achter zijn', en borz', gelyk mede en achter zyn'. Anders kon men den zin dus opnemen, dat hy zyn borze en buik eenen zelven God dienden. Waarom zyn die letteren van 't eene woord afgeknot, en van 't andere niet. Zekerlijk alleen om de zoetvloeyende rondheid. Het uitlatingteken neemt de twyfelzinnigheid weg. Dus is 't ook | |
| |
in andere gevallen. Men kan mede lezen 't geene ik daar van schreef in myne Voorreden van 't Oud en Nieuw, achter mijne Fakkel. Ziet ook in dat Werkje, bladz. 6. de 6 Snede. Ik heb desgelijks op 't Gebruik (dat de heerschende Taalmeester is, die zich aan geene eigenzinnige spraakregels van letterknibbelaars laat kluisteren) niet hekelzuchtig willen hairklieven over de geslagten der benaamingen in de Spreekwoorden: gelyk by voorbeeld: Hy speelt de beest, voor het beest; Zijn kop is op de loop, voor den loop, enz. Weinige vaste wetten dienaangaande zyn'er, die uit den aard der zaaken vloeyen. Zo dat het gebruik der beschaafste sprekers en schryvers hier al weder de scheidsman moet zyn. Doch deze verschillen niet zelden van malkanderen: ja van zich zelven. Men zie maar het Werkje van den Heer D. van Hoogstraten over de geslachten. Wat verwerring hier in by de ouden was, toonde ik in myn Oud en Nieuw, bladz. 3. in de vierde Snede. Ik heb nu geen bediller, maar een verklaarder der Nederduitsche Spreekwoorden willen zyn. Hier geld: Loquendum cum multis, sapiendum cum paucis, men moet met veele spreken, en met weinige wys zyn.
Eer ik afbreek, moet ik hier melden eene drukfeil, bestaande in eene enkele letter, maar die den geheelen zin verandert. Ze word gevonden in 't Besluit, achter de Woordenlyst, op de 2 bladzyde, in 't begin van den 10 regel. Daar staat, En wil: 't moet zijn. En wie. Ik wil zeggen, dat ik bemin 't çieraad van onze Moedertaal, en al wie dezelve op goede gronden beschaven en verlichten. Maar zo als 't uitgedrukt is, zegt de letter, dat ik dat zo doen wil. Ik wijze dit hier aan, niet alleen om my te zuiveren van verwaantheid; maar ook tot een | |
| |
staaltje, wat wel eenige letter omtrent den zin vermag.
Hier mede, Gunstige Lezer, eindige ik, steek de pen in 't dak, en wensch u allezins wel te vaaren.
Op de SPREEKWOORDEN.
EEn bondig Spreekwoord was der Ouden wijsheids pit,
Tot doel en baken in 't beloop der zamenleving.
Is nu ook kaf vermengt in 't graan, men zuiv're dit.
Dan heeft men peerlen tot een gulde woordenweving.
|
|