Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 263]
| |
Toon: 's Morgens in 't kriekje, &c.
I.
'k MOet hier op 's werelds onstuimige baaren,
Langs zand en strand, langs maal-stroom plaat en klip,
Monsters en roovers na d'eeuwigheid vaaren.
O Heil'ge Geest, zy stierman van mijn schip
Uw woord zy mijn kompas en baakenlicht.
De Noord-star Jesus blijv' steeds in 't gezicht.
't Zy licht of donker, voor of in de
| |
[pagina 264]
| |
wind:
'k Spoed voort, tot ik de schoone Haven vind.
II.
Hemelsch Geblaas, kom vervul Gy de zeilen
Van mijn geloof: Splis liefde-touwen vast.
't Anker der hoop zal ook, weet ik, niet feilen.
Geef dat ik van wat hindert my ontlast',
Schoon noch zo lief: kom werp'et van my uit.
Dat stroom noch storm my rugwaarts drijv' of stuit'.
Verhoed dat ik mijn Hemel-reis nooit staak':
Maar 't wan-spoeds rak met U te boven raak'.
III.
Buld'ren d'orkaanen en bruissen de golven;
Of d'afgrond hol en yslijk stampt en barnt;
Word ik van steig'rende baaren bedolven;
Zo 'k hel-diep daal, of opstijg na 't gestarnt;
Ja dat het noch zo scherp en moeij'lijk ga:
'k En vreez geen schip-breuk, lijfs of ladings schaê
Want die haar met zijn wenk gebied en schiep
Is by my; schoon Hy voor een wijl als sliep.
IV.
Hoe ik dan dobber', of hobbel', of slinger':
'k Zal veilig zijn: als Noach in zijn ark.
'k Schroom dan geen zond-vloed; want niemand verging'er
Dien God bewaart: Hy stelt de zee een park.
En of ik zon, noch maan, noch sterren zag:
Zijn aanschijns licht baart my een blijde dag.
Op d' Hemel-reê gunt God een lieflijk kalm:
En daar zingt elk een eeuw'ge glori-psalm.
|
|