Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 246]
| |
Toon: Courante la Francoise.
I.
HIer leev' ik in mijn vreemd'lingschap;
Terwijl ik van beneên na boven stapp'.
De wereld kent noch acht my niet,
Mits zy my voor geen Borger aan en ziet.
Doch zo 'k haar vreemd ben, zy my mede:
Ik weet dat zy met haar begeerlijkheden
Vergaat en vlied.
II.
'k Heb met haar zeden niets gemeen:
'k Wil met haar pek my niet besmetten; neen.
Zy houd' haar weeld', haar goud, haar eer:
Hier is het niet dat ik mijn schat begeer.
Moet ik haar smaat en haat ervaren,
Om dat ik niet ben uit of van den haaren,
Ik volg mijn Heer.
III.
Den Hemel is mijn Vaderland,
En 'k ben daar aan verknocht met vaste band.
Mijn beter oorsprong is van daar:
Daar is mijn Maagschappy ook by malkaêr:
Mijn Vader, Salem onze Moeder,
Mijn Bruidegom en eerstgeboren Broeder,
En Vrienden-schaar.
IV.
't Is daar ook daar mijn wooning is,
Mijn borger-recht, mijn rust mijn ervenis.
Daar is 't al wat my toebehoort:
En 'k reiz' en spoed' daar na gestadig voort.
| |
[pagina 247]
| |
Wat hier een aard'ling vast kan binden
Mag nooit op my zo veel vermogen vinden
Dat 't my bekoort.
V.
Bewaar my, Heer! dat nooit mijn hert
De wereld liev', of daar gewortelt werd'.
Vergeefs vergadert men daar goed
Alwaar men 't altemaal haast laaten moet.
Wy moeten na 't toekomend trachten,
En wat de wereld heeft en geeft verachten;
Wijl 't hinder doet.
VI.
Heer, geev' dat ik alzints betoog
Dat ik een beter Vaderland beoog',
En my hier, zo als Gy belast,
Draag als een Hemel-Borger en een gast:
Daar boven zy alreeds mijn wandel,
En al mijn wensch, mijn pooging en mijn handel
Gelijk my past.
|
|