Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: O zalig heilig Bethlehem, pag. 23.
I.
GElijk een Hert gantsch angstig zucht
En schreeuwt na versche water-stroomen,
Wanneer het na een snelle vlucht
Daar zoekt verfrissing te bekomen.
II.
Zo schreeuwt mijn ziel tot u, ô Heer,
Des Levens God! en roept met quijnen:
Wanneer zal ik, ô God! wanneer
Eens voor u aangezicht verschijnen?
III.
Het daag'lijks schimpen en gespot
Doet traanen steeds mijn spijze wezen,
Om dat zy zeggen; waar 's uw God,
Waar op gy u verliet voor dezen.
IV.
'k Smelt als ik denk hoe ik wel eer
't Feest-houdend volk plag te verzellen:
En vrolijk in uw Tempel, Heer!
Uw lof en wond'ren te vertellen.
V.
Wat buigt g' u? ziel! wat zijt g' ontrust?
Ei hoop op God: gy komt te boven.
En zult noch eens met herten-lust
| |
[pagina 200]
| |
Zijn aanschijn voor verlossing loven.
VI.
Mijn ziel, ach! buigt haar in my neêr,
O God! dies ben ik uw's gedachtig
By de Jordaan, daar ik verkeer
Waar Hermonim rijst heuvelachtig.
VII.
Den afgrond roept den afgrond aan,
By 't naar gedruis der watergolven;
All' zijn zy over my gegaan:
Uw baaren hebben my bedolven.
VIII.
Doch d'Heere zal 's daags over my
Zijn goedertierentheid gebieden:
's Nachts blijft zijn lof-lied my ook by,
En dan zal mijn gebed geschieden.
IX.
'k Zal tot Hem zeggen: God mijn Rots!
Waarom vergeet Gy my zo lange:
Dat ik om 's vyands prang en trots
Met 't treurig rouw-kleed ga omhangen.
X.
'k Voel mijner haateren gelag
Een dood-steek in mijn beend'ren geven,
Als zy my vraagen gantsch den dag:
Waar is doch nu uw God gebleven?
XI.
Wat zijt g'ontrust? wat buigt g' u neêr,
Ziel? hoop op Hem: want met verblijding
Looft gy Hem wiss'lijk noch eens weêr.
Hy is uw God en uw bevrijding.
|
|