Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: L'Amour que J'ay pour vous, me conduit au trepas.
I.
IS 't mog'lijk dat een Mensch zijn staat niet meer bezeft!
En dat een zondaar zich zo zonder vreez' kan weiden;
Terwijl hy als een Os zich laat ter slachting leiden,
En dat de laatste klop der tooren-bijl haast treft!
| |
[pagina 169]
| |
II.
Waar heen, geruste dwaas! voor 's Rechters oog en hand?
Schrik is'er van rondom! Elk schepzel staat fluks vaardig,
Ten dienste van zijn wraak: die zijt gy over-waardig
O wee hem, over wien zijn grimmigheid ontbrand!
III.
Ziet gy den Hemel aan; daar is de Rechter-throon,
Van waar de gramme God zijn toren openbaarde.
Daar is het Eng'len-heir, met blixemende swaarden
Ter straf gewapend, om hun groote Meesters hoon.
IV.
Verbeeld g'u, zo 't betaamt, den naaren Zwavel-kuil,
Der duiv'len kerker, daar zy met de doemelingen
Gekluistert zijn; daar blaakt Gods toorn: en 't handen-wringen
Gaat eeuwig daar gepaart met knerssing en gehuil.
V.
Beschouwt gy Aard en Zee; ô 't gantsche Schepzel zucht,
En rekhalst, dat het eens van zonden-dienst gevrijd zy;
Als had het Barens-wee: 't geen 't Menschdom tot verwijt zy
Van 't stadig misbruik van vuur, water, aard en lucht.
VI.
En keert gy in u zelf: zie daar! een zwarte rol:
Een worm die vinnig knaagt; wien niemant kan ontloopen:
Die rukt voor 's Rechters oog den Boezem-schuilhoek open.
Zijn hand betrapt u, zelf in 't allerdonkerst' hol.
VII.
Doch 'k weet noch eene plaats, die tot een Vrij-stad is,
Verlegen Ziele: dat zijn Jesu herte wonden:
Daar werd een toevlucht en een schuil-vertrek gevonden.
Voor die in Christus zijn is geen verdoemenis.
| |
[pagina 170]
| |
VIII.
Grijp dan de Hoornen aan van deze Zoen-altaar.
Niets zal, niets kan u van die veil'ge wijk beroven.
Verberg u zelven diep in deze rotssteen-kloven.
Geen wraak-pijl dringt'er ooit door deze Beukelaar.
IX.
Op Zondaar! Hier na toe! dit 's Zoar. Zijt niet schuw!
Hier is geen Sinai vol sidd'ring vlam en donder,
Maar Godes Zoon gekruist. O gaêloos liefde-wonder!
Hy breid zijn armen uit, Hy roept en noodigt u.
X.
Gelijk een Hin vol drift haar kiekskens lokt, en tracht
Die onder 't lieve scherm der vleugels te vergad'ren,
Wanneer zy klaauw of muil van roof-diert ziet nad'ren:
Zo handelt Jesus ook met 't menschelijk geslacht.
XI.
Wat draalt gy dan, ô Ziel! gord duive-vlerken aan,
Vliegt daar gy blijven moogt. Dat Hemel, Hel en aarde
En zee, dan vlied', en gloey', en barn', en kook': 't vervaarde
Noch deerde niet wie aan zijn rechter-hand mag staan.
|
|