Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Grand Dieux, vous avez bien voulu.
I.
MYn God, Gy toont my 't rechte pad,
Het richt-snoer van uw Wetten,
Ter ingang van uw Hemel-Stad:
Maar zal ik daar op letten,
En die bewand'len; geev dan my,
Tot reg'ling van mijn schreeden,
De leiding van uw Geest daar by:
Dan zal ik die betreden.
II.
'k Heb zelf noch kennis, noch gezicht:
| |
[pagina 163]
| |
Uw Geest verleent die beide.
Ik dwaal', ik deinz', ik struikel licht;
't En zy uw Geest my leide.
Zo Hy zijn hand maar los en liet,
Straks lag ik gantsch daar neder:
Brengt Hy my van den dwaal-weg niet,
Ik keerde nimmer weder.
III.
Hoe raak ik 's werelds Dool-hof mis?
Hoe mijd ik 's Duivels netten:
Zo niet uw Geest mijn Leidsman is,
En leert mijn voeten zetten.
't Verleidend vleesch vervoert my strak,
Word ik my zelv' gelaaten:
En zo die Leidsman my ontbrak,
Wat zou de weg my baaten?
IV.
Geen hinder-paal of aanstoot-steen
Kon in te boven komen:
Ik vorderde geen stap, ô neen,
Wierd my Gods Geest ontnomen.
Wanneer die my niet op en wekt
En opbeurt uit mijn vallen,
En richt, en schraagt, en drijft, en trekt,
Dan kan ik niet met allen.
V.
Kom Heil'ge Geest dan, vat mijn hand,
Bestier Gy zelf mijn treden:
Neig Gy mijn wil, verlicht 't verstand:
Beperk mijn drift en leden,
Dat alles volgens 't wet-spoor zy:
En leid my stadig verder.
Zo Gy dit doet, 't verzekert my
Dat Jesus is mijn Herder.
|
|