Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijToon: La Moscovite.
I.
DE vreugd ontsluit mijn harte,
En doet my moedig tarten
De zwaarste ramp en nood,
In leven en in dood.
Laat gantsch de wereld vreezen:
't Wijl alles trilt en beeft,
Zal 'k onverschrokken wezen:
Ik weet mijn Goël leeft.
II.
'k En zal mijn Hemel-erve
In eeuwigheid niet derven
Was ik die quijt: mijn Heer
Verkreeg die voor my weêr.
| |
[pagina 151]
| |
Wie zou doch ooit ontwenden
't Geen Hy my zelf weêr geeft?
In spijt der helle-benden,
Ik weet mijn Goël leeft..
III.
Zat ik in 's Satans kerker:
Mijn Goël was noch sterker,
Die maakte zelf my vry
Van zonden-slaverny.
Hy quam de kluisters slaaken,
En boeit die 't wederstreeft.
Niets zal my dienstbaar maken:
Ik weet mijn Goël leeft.
IV.
Niets zal die echt-knoop scheiden,
Waar door wy met ons beiden
Een geeft, een vleesch en been
Gemaakt zijn, en zo een.
Gy quaamt tot trouw my mijnen,
Die nimmer scheid-brief schreeft:
Dus zijt Gy mijn', ik dijne.
Ik weet mijn Goël leeft.
V.
O erf-en dood-vyanden,
g' Ontvlied niet uit zijn handen:
Hier is die wraak doen zal.
Gy hebt de dood-steek al.
Hy zal de ziel-moord wreeken
Die gy wel eer bedreeft.
Nooit zult gy 't hooft opsteeken.
Ik weet mijn Goël leeft.
VI.
Kom duivel met uw schichten:
'k En zal niet voor u zwichten.
Vergeefs spant gy uw net:
Hy heeft uw kop verplet.
| |
[pagina 152]
| |
Zijn kruis is 't zeegbaar wapen
Dat u verwonnen heeft:
Nu derf ik veilig slaapen;
Ik weet mijn Goël leeft.
VII.
Kom wereld, zo verbolgen
Met dreigen en vervolgen;
Kom met uw vleiery
Bedrog en linkerny:
Betovert gy de zinnen
Van elk die aan U kleeft;
Gy zult niets op my winnen:
Ik weet mijn Goël leeft.
VIII.
Kom zonde met uw strikken;
Gy zult my niet verschrikken
Noch werren in uw net,
Al struikel' ik te met:
Hoewel gy deels-gewijze
Noch in my overbleeft;
Nooit zult gy gantsch verrijsen:
Ik weet mijn Goël leeft.
IX.
Kom Dood ook met uw sikkel:
Waar is uw scherpe prikkel?
Sluit my vry in uw Hof:
Hy zal eens over 't stof
De Laatst' zeeghaftig opstaan;
Schoon 't al nu voor u sneeft:
En my doen tot Hem opgaan.
Ik weet mijn Goël leeft.
X.
Dan zullen eens mijn oogen
Mijn Goël schouwen mogen.
Al heeft een wijl 't gewormt
Mijn lichaam gantsch ontvormt.
| |
[pagina 153]
| |
'k Zal 't eigen weêr ontfangen
't Geen dan vol glori streeft.
O 'k rekhalz' van verlangen!
Ik weet dat mijn Goël leeft.
|
|