Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Psalm 7. of 46.
I.
O Waarheid-zon! kom my beschijnen;
Dat herten-nevel mag verdwijnen.
| |
[pagina 116]
| |
ô Licht! straal in mijn duisternis:
Ondek my uw geheimenis:
Maak my een van uw Lievelingen,
Uw Vriend en Bruid, waar aan g'uw dingen
So innig en gemeenzaam leert,
Wanneer men in uw School verkeert.
II.
Geef my een opgeheldert ooge,
Dat ik u recht beschouwen moge;
Geen zelf-verzonnen herssen-beeld,
Waar meê 't bedrieglijk herte speelt
Doe my de dierb're waarheid-schatten,
Gelijk z'in Jesus zijn, bevatten.
Hervorm my daar na: leer doch my,
Dat ik'er in geheiligt zy.
III.
't Geleerdste Brein der letter-wijzen,
Hoe trots het wil ten Hemel rijzen,
Bereikt met d'allerlaagste trap
Van Hemel-leerlings wetenschap.
Zelf Kinder-lessen in Gods schoolen
Zijn dien verstandigen verholen.
Al flonkert middag-zonne-licht;
Vergeefs: zy hebben geen gezicht.
IV.
Wat schetst zich 't eigen-wijs doorgronden
Al monster-schimmen! ô wat vonden!
Terwijl de Duivel 't oog verblind,
Dat in Gods wijsheid dwaasheid vind.
Men giet die in zijn herssen-vormen,
En derft die stout en dwaas bestormen,
Als schijn van reden wederspreekt
ô 't Is om dat de smaak ontbreekt.
| |
[pagina 117]
| |
V.
Doe my uit ondervinding smaken
Het innig pit der Hemel-zaaken;
Daar 't eigen-waan-wijs vleesch-vernuft
Maar blind ontrent de schorsse sust!
ô Zoet begrijp! ô zalig kennen
Van die zich nauw aan u gewennen,
En waar aan Gy u openbaart:
't Geen zien en smaken lieflijk paart!
VI.
Ach! had ik dus 't besef der waarheid,
In volle luister, kracht, en klaarheid:
't Ontstak in 't herte een liefde-gloed,
En ernstig pogen na dat goed.
Dat overstroomt de ziel met vreugde,
Die nergens in zich dus verheugde,
De Goud-god van een rijke Vrek
Is by die kennis schade en drek.
VII.
Dan was mijn kennis Hemel-wijsheid,
't Cieraad der jeugd, de pronk der grijsheid,
Die ned'rig en ook vruchtbaar maakt,
En na geen vleesch noch aard en smaakt.
ô Anders maakt die opgeblazen,
En doet, verdwaast, na twisten raazen.
Heer! geef my zelf 't geen gy begeert:
So wort ik boven eens volleert.
|
|