Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Zoete Engelin.
I.
QUam'er immermeer een goede tijding,
Na een lang vertoef en wensch,
Tot de allerzoetste ziels-verblijding;
't Was dat Godes Zoon een mensch,
Schoon in een stal tot Bethlehem, was geboren,
En op 't velt bejuicht van Hemel-chooren,
Als een Engel in die nacht
d'Herder-wacht die boodschap had gebragt.
II.
Kan'er wel een blijder tijding wezen
Voor de kranken in hun pijn,
Als dat d'opper-arts hen komt genezen
Met zijn oly en zijn wijn?
Kan ook wel ooit verwezen Hals-gevangen
Meer Herten vreugd en Heil ontfangen,
Als dat zijn verlosser naakt,
Die zijn boeyen breekt en kluisters slaakt?
III.
Zou men blijder maar' vermelden mogen
Aan een troost-behoevend' hert,
Als dat Hy komt hun tranen drogen,
| |
[pagina 36]
| |
Die hen vreugde geeft voor smert:
En dat het licht in duisternis komt stralen:
Dat de Weg ontmoet aan hen die dwalen:
Dat verleide Waarheid zien:
En zig 't Leven komt aan doode biên.
IV.
Blijder tijding wierd'er nooit vernomen
Voor 't doem-waardig mensch-geslacht,
Als dat die Heiland was gekomen
Die de zaligheid aanbracht.
ô blijde maar'! wel waard dat Eng'len-monden
Met Hemel-glans die eerst verkonden!
Want dit al, en meer noch, vind
Die gelooft, in dit geboren kind.
V.
Zulk een blijdschap kan geen wereld geven;
Quel-vreugd is 't en ydelheid.
Wets donder-taal doet een zondaar beven;
Wijl haar vloek op 't menschdom leyt.
ô te vergeefs zal ymand onderwinden
Elders ware vreugd of troost te vinden,
Als in 't blijde-boodschap-woord
Van die weêrgalooze Heil-geboort'.
IV.
Al wie deze blijdschap eens genieten,
Eeuwig blijft die op hun hooft.
Dit 's zelf de troost van gekrookte rieten
Die hen nimmer word ontrooft.
't Kom' al wat wil: ô dus verheugde harten
Mogen wereld, dood, wet, zonden, tarten,
En de macht der duisternis,
Nu een Jesus hen geboren is.
VII.
Was doch deze blijdschap zo mijn sterkte,
Dat ze tot Gods dienst en eer
Steeds mijne Ziel met kracht bewerkte!
| |
[pagina 37]
| |
'k Ben een Dienstknecht van die Heer.
'k Zou dan 't geen ik met blijdschap nu geloove
Eens vrolijk zien: wanneer ik boven
Heb het volle vreugd-genot,
Eeuwig by de mensch-geworden God.
|
|