Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 184] [p. 184] Kort genot. Toon: La beaute la plus severe. 1. Wereld, die steeds de aardelingen Minder geeft, dan gy belooft, En hen uw' verniste dingen, Vaak op 't onverwachtst ontrooft: O! wat zyn het dwaaze menschen, Die zich door inbeeldings waan Vleyen, dat zy zeker staan, Na 't erlangen van hun wenschen: Daar men van het wereldsch goed Wel zo haastig scheiden moet! 2. Ziet, daar plant een jonge boomen: Maar hy ziet die nimmer groot. Eer wel vruchten daar van komen, Is al lang de planter dood. Eer die kon zyn huis volmaken, Als hy laage wooning gift, Is zyn huis in 't graf een kist, Al zyn huisraad, 't linnelaken, En een vreemde heer geniet Alles, wat hy achter liet. 3. Hier is een, die groote goeden Van zyn vrienden heeft geërft: Maar gantsch tegen zyn vermoeden, In zyn vreugd, die erver sterft. Wat kon hem een erve baaten, Daar hy niets van mede nam, Als hy by de dooden quam? [pagina 185] [p. 185] And'ren moet hy alles laten; Toen hy zelf een erffenis Van het graf, en wormen is. 4. Daar is een zeer hoog verheven, Na veel vlyt, tot eerestaat: Maar de doodpyl neemt hem 't leven, Zo dat hy ten grave gaat, Daar dan in het naare duister Van des doods verschriklyk Ryk, Knecht, en Heere zyn gelyk: Want daar kent men kroon, noch kluister. Rees die zon; van stonden aan Moet zy weder onder gaan. 5. Gints heeft een, na lang te loopen, Een begaafde vrouw getrouwt, Waar van hy wat groots ging hopen: Maar die hoop' was misgebouwt: Want de dood komt ras hen scheiden; Ja! men word van 't Bruid'lofsbed Wel ter slaap in 't graf gezet, Om malkand'ren daar te beiden, Schoon niet weêr ten huw'lyksband, Die niet is in 't doodenland. 6. Heer! gun, dat ik 's werelds zaaken Altyd zo gebruiken mag, Dat ze my nooit dienstbaar maken Aan wat hier het ooge zag. Laat ik steeds my vooren stellen, Dat hier alles vluchtig is; Op dat ik, als ik het miss', My daar over niet mag quellen; [pagina 186] [p. 186] Maar steeds ank're myn gemoed Aan 't bestendig eeuwig goed. Vorige Volgende