Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende Wisselbeurten. Toon: Ach Heere, Davids Zoon, enz. 1. De tyd baart roozen: maar men moet die lydzaam wachten. Doch beid' geen roozen, dan die door'nen met haar bragten. Hier komt wel zomer; maar die duurt niet allen ryd: En zelf die zomer is van buyen niet bevryd. 2. In guure winter wacht weêr liefelyker dagen: Maar schynt de zon; daar volgt een beurt van donk're vlaagen. Het onbestendig word gezolt door wisselstaat, Zo lang de zon in loop hier op, en onder gaat. [pagina 167] [p. 167] 3. 't Gelukrad wentelt hem, die onder lag, weêr boven. Die heden zit gethroont, legt morgen ligt verschoven. Elk heeft zyn beurt, en hy regeert in zyne maand. O! die verand'ring treft wel iemand, eer hy 't waant. 4. Bedenkt eens, wat maar in uw' levensloop gebeurde. Wat ommezwaaying men in 't groot, en 't klein bespeurde. 't Zal voort zo zyn, zo lang de zon de tyden meet. Voor rouw komt blydschap, en voor blydschap weder leed. 5. Daar groeyen wolken, die nu donderstormen dreigen, Terwyl de dagen zich tot 's werelds avond neigen. Laat Babel roemen, dat z'als Koninginne zit: Haar plaagen nad'ren, en Gods mond voorzegt haar dit. 6. Gelukkig, die den tyd in 't zalig eeuwig enden! Niets is dan magtig meer een wisselrad te wenden. Daar is steeds blydschap, daar men nimmer weêr na schreit, 't Geen Sion, tot haar troost, na al haar ramp verbeit. Vorige Volgende