Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 148]
| |
2.
Is 't vol nat van zoete geuren,
Of dat walg'lyk is, met stank,
Neus en tong zal haaft bespeuren,
Wat het uitgeeft tot een drank.
3.
O! men tapt geen held're wynen
Uit een troebel droessemvat.
Geeft een bus wel medicynen,
Die niet dan vergif in had?
4.
Is het harte vol genade,
O! dit blykt uit woord en daad.
Is 't een zetel van het quade,
Vruchten toonen, hoe 't 'er staat.
5.
Heeft de wysheid daar haar wooning,
Wysheid word ook voortgebragt.
Is 'er dwaasheid; met vertooning
Word dan zelden lang gewacht.
6.
Vuile monden, booze zeden,
Vloeyen uit een vuil gemoed.
Zulk bedryf, en zulke reden,
Toonen, 't hart en is niet goed.
7.
Wacht dan goed', of quaade dingen,
Naar de schat is van het hert.
't Geen uit deze well' komt springen,
Toont wat daar besloten werd.
8.
Zoekt uw' harte te vervullen
Met de wysheid, en de deugd,
Welker vruchten wezen zullen
| |
[pagina 149]
| |
God tot eer', en u tot vreugd.
9.
O gy Bron van Licht en Leven!
Alle goed daalt van U neêr.
Wil uw' Geest toch aan my geven.
'k Zal dan zyn een vat tot eer'.
|
|