Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 147]
| |
2.
Kon ik ook myn tonge zo betoomen,
Dat daar niets van voort mogt komen,
't Geen aan lemand nadeel doet!
Hieuw ik af die hand, en voet,
Die tot ergernis my strekken!
Mogt ik ook dat oog uittrekken,
't Geen my hindert in het goed'!
3.
Doch dit zou my weinig konnen baaten,
Zo het harte wierd gelaten
Aan zyn eigen boozen aard,
Onherboren, onbewaart.
Sloot men al de lichaams zinnen:
De Verrader is van binnen,
Die zich uitwaards openbaart.
4.
Laat toch Heer! uw' Geest dit in my werken,
Dat ik op myn hart mag merken,
Als 't geen' is de levensbron,
Waar van alles eerst begon.
Geef, dat ik dan zin, en leden,
Zo myn plicht is, mag besteden:
't Geen ik zonder U niet kon.
|
|