Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] Tooizel. Toon: Petit Bourdeaux. 1. Vrienden! kykt eens uit uw' deuren, Na die opgesmukte pop, Als een regenboog van kleuren: Van de teenen tot den top, Als de paauwen uitgestreken, En zo moedig in haar tred: Die ook, of zy word bekeken, Op die haar ontmoeten, let. 2. O! wat schuilt'er, mag men vragen, Onder al dat pronkgetooi? Die dus 't ooge wil behagen, Is een dert'le lichtekooi, Of een hart vol hovaardye, En een ydel wereldswicht, Dat in 's duivels slavernye, Schoon met parelsnoeren, ligt. 3. Moogt gy eens de ziel beschouwen, Die in zulk een lichaam steekt, O! hoe zoud gy daar van grouwen! Wyl wat schoon is, daar ontbreekt. Zy is naakt, vol etterbuilen, Bloedig, pestig, en melaats: En van walgelyke vuilen, Is 'er rein niet eene plaats. 4. O! ging zy zich eens bekyken In den spiegel van Gods wet. [pagina 144] [p. 144] Hoe zou dan haar schande blyken, Als zo vol van schuld, en smet! Wiesch zy met boetvaardig weenen, Al 't blanketzel van zich af, Als die zondares voor heenen, Wie de Heilland 't al vergaf! 5. Zo gy recht u op wilt schikken, Met betamelyk gewaad: 't Zyn geen krullen, noch geen strikken, Maar cieraad, dat beter staat: 't Geen de vroome vrouwen deden, Ons ten voorbeeld. Bidt dan meê, Dat u Jezus wil bekleden, Zo als hy zyn Bruid ook deê. Vorige Volgende