Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende Wegverschil. Toon: Ik zie u wel, al gaat gy snel. 1. Wat zyn de baanen glibber glad, Die naar den afgrond daalen! Hoe steil is 't pad, ter Hemelstad, En hooge glorizaalen! 2. Men glyd gemakkelyk om laag. Daar helt het vleesch ook heenen: Maar op te klimmen is het traag, Door doorn, en struikelsteenen. 3. Behaag'lyk is een roozenpad. Maar, ô! daar schuilen slangen. De helleeuw loert daar, hoe hy vat, En in zyn strik zal vangen. 4. Maar let eens op het afgrondvuur, Aan 't einde dezer wegen: Wat staat het schynvermaak hen duur, [pagina 104] [p. 104] En wellust, dien zy plegen! 5. Al moet men nu het lastig kruis Naar Sions berg opsleepen: Zo komt men in des Vaders huis. De kroon word dus gegrepen. 6. O! laat dan vry het meest getal Den breeden weg indraaven: Gelukkig! die bezeilen zal De schoone Hemelhaven. 7. O Heer! trek zelf my naar om hoog, En laat uw' Geest my leiden. Och! dat uw' harte, hand, en oog, Doch nimmer van my scheiden. Vorige Volgende