Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende Helvorschen. Toon: Psalm 8. 1. Helvorschen, uit den afgronds draak gekropen, En 't yslyk Beest, en leugenmond, geslopen In 't binnenst' Hof der Vorsten, daar gy schuilt Met schor' geschreeuw, en 't overal bevuilt. 2. De Vorsch was een van oud' Egyptens plaagen: Maar 't nieuwe neemt in uw' gebroed behagen. O! 't is verleid door tekens, die gy doet, Schoon valsch. Gy quaakt maar leugen, kryg, en bloed. 3. U braakt de hel, gedrochten! op van ond'ren, Gy duivelgeesten, met uw' lengenwond'ren [pagina 89] [p. 89] De satan spreekt door u verleidingtaal, Die waarheid dempt, tot leugens zegepraal. 4. Gy stelt alom het wereldrond in roeren, En hitst elk aan, op dat zy oorlog voeren, Tot dat Gods Kerk van 't aardryk zy verdelgt; Als Babels Hoer van't bloed zich dronken zwelgt. 5. Men ziet door u de Koningen vergad'ren Ten Kerkenkryg: maar ook Gods wraakdag nad'ren, Wanneer Hy u, na vruchteloos gewoel, Met d' uwen neêr zal storten in den poel. 6. Gods Engel giet eerlang de laatste plaagen, Den bliksemstraal, en felle donderslagen, Met hagelstorm, dan ploft de Babelstad, Alwaar die Hoer op veele wat'ren zat. 7. Wat zult gy stank tot walging achter laten? Hoe zal men u, en 't ak'lig quaaken, haaten, Als Babel legt verzonken in de zee? O! stonkt gy nu met uw' gequaak alreê. Vorige Volgende