Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 66]
| |
2.
Vreest gy de handen uit de mouw
Te steken; niets zult gy bedryven,
En 't baart vergeefs een naberouw':
Wyl 't noodig ongedaan zal blyven.
O! zeg niet: Ik heb tyds genoeg,
Maar sla de handen aan de ploeg.
3.
Hy, die slechts zaak op zaaken propt,
Door alles onverricht te laten,
Vind zich ten laatsten overkropt.
Dan kan het willen vaak niet baaten.
Maar was 't met vlyt in tyds gedaan,
De zaaken zouden wensch'lyk staan.
4.
Zeg niet: Ei! geef my nog wat tyd:
Ik heb niet lang genoeg geslaapen.
Gy raakt terwyl den dag vast quyt.
Gebrek komt als in 't volle wapen,
En overvalt den zulken ras,
Die vadzig steeds voor uitstel was.
5.
Maar is het werk van u volbragt,
Gy moogt daar op dan veilig rusten.
Gy hebt uw' zaaken wel betracht,
En kont u in de vrucht verlusten;
Vermits Gods zegen dien verzelt,
Die vlyt, en spoed te werke stelt.
6.
Indien dit noodig dient bezeft
Omtrent de borgerlyke dingen,
Veel meer in 't geen de ziel betreft:
Daar by zyn d'aardsche, beuzelingen.
Zoekt eerst het zielengoed altyd;
Wacht dan Gods toewerp op uw' vlyt.
|
|