Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 49]
| |
2.
Hoe was 't, als die tot Voorboô quam,
Eens van U zeide: Ziet Gods Lam,
't Geen weg zal nemen 's werelds zonden?
Hoe heeft Pilatus U vertoont,
Met, Ziet den Mensch! Gy waart bekroont
Met doornen, en vol geesselwonden.
3.
Uw' Vader heeft U ingeleid'
In 't vol bezit der heerlykheid.
Nu schynt gy met uw' gloristraalen
Meer, dan de zon in al haar kracht:
Dies is 't steeds dag, en nimmer nacht,
Door zulk een glans, in Salems zaalen.
4.
Gy zit nu op uw' eeretroon,
En blykt ontwyfelbaar Gods Zoon.
Wat oog kan op dien luister staaren?
Daar 't Eng'lenheir zich voor bevlerkt,
Wanneer het op uw' glori merkt,
En lofzingt met de zielenschaaren.
5.
Nu hebt gy uw' bedongen eer'.
Gy zyt gemaakt tot Vorst, en Heer,
En alle knie moet voor U buigen.
Men valt ook boven U te voet,
En gaat den dank daar aan uw' bloed,
Voor kroonen, die men kreeg, betuigen.
6.
Heer! geef myn' ziel doch ook een oog,
't Geen ik steeds ophef naar om hoog,
Al is dat hier maar door geloven,
En als in duister spiegellicht.
't Onmidd'lyk onbewolkt gezicht
| |
[pagina 50]
| |
Geniet ik dan ook eens hier boven.
7.
Gy hebt voor zulk een' eerestaat
Het kruis verdragen, schand' versmaad,
En gingt dien weg door tot verhooging.
Dus stapte gy uw' leden voor,
En wydde door uw' bloed hen 't spoor,
Met weêrgâlooze liefdbetooging.
|
|