Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 41]
| |
Uw' striem en wonden
Om onze zonden,
Heeft ons verbonden.
O wat is dat groot!
2.
O ja! zo groot, dat zelf uw' Engelschaaren,
Die altoos staan voor uwen Eeretroon,
In dat geheim te zien begeerig waren:
En minder dan die dienaars, wierd de Zoon,
Toen leed die Koning
Een doornenkrooning,
En spotvertooning,
Vol van pyn en hoon.
3.
O! ziet hem in Gethsemané eens zweeten:
En wendt' eens uw gezicht naar Golgotha.
Is hy een man, of wel een worm te heeten?
Zyn lyden heeft in smert geen wedergâ.
Gy ziet het Leven
Den geest daar geven.
Ziel! sta daar neven,
Denk dit altyd na.
4.
Geen grooter liefde is immer te verzinnen,
Dan Jezus dus aan ons bewezen heeft:
Vermits hy zo zyn' vyand wou beminnen,
Dat hy zelf voor zyn haters 't leven geeft;
En door zyn sterven
Ons wou verwerven,
Dat wy ook erven
't Leven, dat hy leeft.
|
|